© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000




5 DE DIGITALE DERDE PLAATS: VIRTUELE KROEGEN EN COMMUNITY NETWORKS

De vraag is wat de opkomst van virtuele gemeenschappen nu betekent. Waar komt de behoefte vandaan, en wat zegt dit over de wereld waarin we leven? Is er sprake is van een algemene crisis van het private en het publieke, en van een verschuivende verhouding tussen gemeenschap en maatschappij?
Sociale denkers als Castells en Fukuyama zijn die mening toegedaan. Zij wijzen op de vele problemen die de mondiale netwerkmaatschappij met zich meebrengt: economische uitsluiting, politieke en culturele fragmentatie, afnemende sociale cohesie, toenemende vervreemding. Het komt allemaal neer op een gebrek aan maatschappelijke bindmiddelen, een gebrek aan economisch, politiek en sociaal cement. Zijn virtuele gemeenschappen daar een reactie op, en vormen zij er wellicht een oplossing voor?

Het gebrek aan 'Gemeinschaft'

De wortels van het kwaad, het grote uiteenvallen, worden vaak gezocht bij allerlei hedendaagse processen die eindigen op -ing: individualisering, decentralisering, automatisering, informatisering, globalisering. Oftewel 'het postmoderne uiteenvallen van Grote Verhalen en Verbanden'. Maar het grote uiteenvallen was al veel eerder begonnen. Het stond aan de wieg van de industrialisatie en modernisatie, in de vorm van het uiteenvallen van traditionele gemeenschappen.
Ferdinand Tönnies formuleerde die gedachte al in 1887, in zijn werk Gemeinschaft und Gesellschaft. En eigenlijk zijn de termen sindsdien nauwelijks veranderd. Het gaat om de sociologische angst dat 'de gemeenschap' wordt vermorzeld door 'de maatschappij'. De Gemeinschaft was voor Tönnies een vanzelfsprekende en natuurlijke samenlevingsvorm, gebaseerd op nabijheid, solidariteit en traditie. De grootfamilie, het kleine dorp - het zijn nog altijd de oermodellen van zo'n zuivere, onaangetaste gemeenschap waar de mensen organisch zijn vervlochten met elkaar, hun grond, hun woon/werkplek en hun gereedschappen. De moderne Gesellschaft staat daar haaks op: een nietsontziende machine van instrumentaliteit, rationaliteit en anonimiteit. Een bulldozer die al het organische vernietigt en er een efficiënte fabriek van maakt waarin vervreemde, gedemoraliseerde individuen de radertjes smeren en zelf tot radertjes verworden. Of worden afgestoten als afval.
De echo's van Tönnies' tweedeling zingen nog altijd rond. Bijvoorbeeld in Habermas' al sinds de jaren zeventig geuite zorg om de 'kolonisatie van de leefwereld' door 'het systeem'. Uitgangspunt daarbij is dat het systeem van staat en markt mensen steeds meer de democratische zeggenschap over hun dagelijks leven ontneemt. Habermas staat in de kritisch-progessieve traditie van de Frankfürter Schule, maar ook een minder linkse sociale beweging als het communitarisme, dat begin jaren negentig uit Amerika overwaaide, draait om de tegenstelling tussen Gemeinschaft en Gesellschaft. Communitaristen vinden vooral het uiteenvallen van de moraal en onderlinge sociale controle een probleem, en zoeken naar een soort derde weg, via het maatschappelijk middenveld, om dat te herstellen.
Of het nu gaat om habermassiaanse waarden als solidariteit en democratie, communitaristische waarden als sociale controle en openbare orde, of het postmoderne mengelmoesje onder de noemer 'sociale cohesie', altijd is de hoop gevestigd op een revitalisering van Gemeinschaft.
Vrijwel altijd is daarbij sprake van een nostalgie naar de 'organische' pre-industriële overzichtelijkheid. Amitai Etzioni, een van de grondleggers van het communitarisme, schrijft bijvoorbeeld: 'Denk eens terug aan de tijd toen vaders en moeders op de boerderij werkten en leefden, terwijl hun kinderen aan hun voeten zaten, en normen en waarden leerden door hun ouders door de velden te volgen. Toen kwam de industriële revolutie, de vaders gingen uit huis, en sinds twintig jaar worden zij vergezeld door de moeders. Men komt handen tekort, en kinderen worden verwaarloosd. Kinderen worden thuis opgewacht door de televisie, en die is geen goede leermeester als het gaat om het bijbrengen van normen en waarden.' (1) Dat leidt tot gigantische maatschappelijke ontwrichting, volgens Etzioni: 'Iedereen kan getuigen dat mensen, kinderen, elkaar zonder medelijden vermoorden. De gewelddadige misdaad in de VS stijgt explosief, er komen steeds meer onwettige kinderen, steeds meer mensen wonen samen, weinigen hebben een goede woning, en ontelbare vaders laten hun kinderen in de steek.'
Het is een wat eigenaardig rijtje symptomen, compleet met de klassieke conservatieve drie-eenheid van misdaad, echtscheiding en bastaardkinderen. Niettemin is het punt duidelijk: er is heden een gebrek aan sociale cohesie en gemeenschapszin. Etzioni: 'Wanneer ik aan "gemeenschap" denk, denk ik niet slechts aan een dorp vol menselijke warmte waar de postbode je voornaam kent, en waar de vraag "hoe gaat het?" werkelijk is gemeend. Een gemeenschap is een plaats waar moreel gezag heerst, waar het gewaardeerd wordt als mensen zich gedragen. Een plaats waar degenen die zich niet willen neerleggen bij de sociale regels, op een vriendelijke manier worden gecorrigeerd.'
Sociale cohesie en moraal zijn inderdaad niet meer wat ze geweest zijn. Dat is begonnen met de mechanisatie en industrialisatie en de daarbijbehorende splitsingen: de sociaal-politieke splitsing tussen kerk en staat (in het Westen althans) en de geografisch-economische splitsing tussen huis en werk. Aangezien die verschillende sociale arrangementen elk een eigen dynamiek kennen en onderling voor de nodige fricties zorgen, is het leven er niet overzichtelijker op geworden. Waar moet een mens zich op oriënteren, waar moet hij zijn moraal, levenszin en sociale referentiekader vandaan halen? Vermoedelijk ergens tussen die vier locaties en instituties, ergens in de publieke tussenruimte, ergens op een plek waar je de elkaar tegensprekende eindjes aan elkaar kunt knopen. Maar in de loop der tijd werd die tussenruimte gevuld met nog meer instituties waartoe je je moest verhouden: school, media, vrijetijdsinstellingen, zorg- en dienstenarrangementen. Instituties waartussen je ook weer heen en weer moet pendelen.

Anonieme passanten

In de postmoderne pendelmaatschappij is de publieke ruimte dan ook geheel bezet door transportmechanismen - van mensen, goederen en informatie. Alles en iedereen is almaar onderweg naar elders, en onderweg is er niets dat de passanten bindt. Dus waarom zou je onderweg - om het klassieke voorbeeld van hedendaagse verloedering en sociale onverschilligheid te nemen - die jongen aanspreken die aan een fiets rommelt of een ander in elkaar ramt?
De anonimiteit is zo overheersend dat de enkeling die wel iets roept, dat met de dood kan bekopen. Ze krijgen uiteindelijk een naam, een heldennaam, in de media: Joes Kloppenburg en Meindert Tjoelker. Maar daarvoor moesten ze wel eerst doodgaan aan het anonieme geweld, het geweld van de anonimiteit. ('Anoniem geweld' lijkt dan ook een passender term dan 'zinloos geweld'. Voor de agressor is het geweld wel degelijk zinvol: hij wordt gestoord in een bezigheid 'waar de ander niets mee te maken heeft'. De aanleiding van dit soort geweld is precies de doorbreking van de veronderstelde anonimiteit, het is geweld uit naam van het recht op anonimiteit, en het is anoniem omdat het willekeurig, zonder aanziens des persoons optreedt.)
Natuurlijk kenden de jaarlijkse kermissen in de organische dorpen ook hun Kloppenburgs en Tjoelkers. En aangezien het in hedendaagse steden in feite elke dag kermis is, is het niet verbazend dat dit soort geweld vaker voorkomt. Aan de gemeinschaftliche dorpspomp werden de Tjoelkers en Kloppenburgs indertijd echter eerder betreurd als de slachtoffers van een toevallig drama van drank en jeugd dan als symptomen van gesellschaftliche anonimiteit en gebrek aan publieke moraal.
Dit laatste is precies de zorg van communitaristen. Voor de oplossing doen zij geen beroep op de staat - dat riekt te veel naar socialisme - maar op het informele publieke domein. Etzioni schrijft daarover: 'De belangrijkste bescherming van ons bestaan, van ons vermogen om de macht van de overheid te weerstaan, zijn onze verbintenissen met onze medemens. Daarom praten wij (communitaristen) voortdurend over het belang van bemiddelende instituties, vrijwilligersorganisaties en openbare discussiebijeenkomsten.' (2)
Die nadruk op bemiddeling en discussie, oftewel communicatie, is niet toevallig. Het heeft alles te maken met het verknoopt raken van de transportmaatschappij met de informatie- en communicatiemaatschappij. De verschillende locaties waar zich de knooppunten van onze sociale netwerken bevinden, moeten wij niet alleen overbruggen met auto's, treinen en bussen maar ook met kranten, tv, telefoon en e-mail. Niet alleen transport maar ook communicatie is van levensbelang geworden om de sociale eindjes aan elkaar te knopen. Of het nu gaat om management, politieke actie, buurtbeheer of relatietherapie, communicatie is het credo. Communicatie moet. In de vorm van massacommunicatie voor grote groepen, of in de vorm van individuele communicatie tussen personen. Of in de vorm van iets daartussenin.
Iets daartussenin - vooral daarvan moeten we het hebben. Maar juist dat lijkt tegenwoordig te ontbreken: een vorm van publiek domein waar de communicatie noch massaal en anoniem, noch individueel en geprivatiseerd is. Het ontbreekt omdat de kleinschalige, relatief zelfvoorzienende Gemeinschaften niet meer bestaan. De huidige Gesellschaft lijkt geheel te draaien op enerzijds massacommunicatie en anderzijds individuele communicatie. Publieke plaatsen van samenkomst en uitwisseling staan vooral in het teken van wat wel genoemd wordt het shopping mall-paradigma: hoe kleurrijk en gezellig ook, het zijn gecontroleerde 'private public spaces', met als primaire functie commercie en consumptie en pas secundair onderlinge communicatie. (3)

Koffiehuizen en drukwerkcultuur

Je hoeft geen conservatieve moraalridder te zijn om het sociale en politieke belang van het publieke domein in te zien. Habermas bijvoorbeeld schreef in 1962 in The Structural Transformation of the Public Sphere hoe in het achttiende-eeuwse Engeland een nieuw type publiek domein opkwam 'which mediates between society and state, in which the public organises itself as the bearer of public opinion'. Dat publieke domein verbond de urbane cultuur (theaters, musea, transport) aan de nieuwe communicatieinfrastructuur (pers, bibliotheken, groeiend leespubliek) en de beweging van filantropische vrijwilligersassociaties. De Engelse koffiehuizen van toen belichamen het prototype van het publieke domein. Hier converseerde men over het nieuws, de laatste romans en toneelstukken en niet te vergeten de politiek. Volgens Habermas was hier sprake van een 'sociale omgang, waarin niet zozeer gelijkheid werd verondersteld, maar waar status er überhaupt niet toe deed'. Er heerste een algemeen vertrouwen in het gesprek en de rede, en eenieder met toegang tot de culturele technologie van kranten, romans en toneelstukken kon rekenen op de aandacht van het publiek.
Dit waren geen besloten clubs, volgens Habermas: 'However exclusive the public might be in any given instance, it could never close itself off entirely and become consolidated as a clique; for it always understood and found itself immersed within a more inclusive public of private people, persons who - insofar as they were propertied and educated - as readers, listeners, and spectators could avail themselves via the market of the objects that were subject to discussion.' (4)
Dit publiek domein was dus wel voorbehouden aan een elite. De koffiehuizen werden ten eerste alleen bezocht door mannen, die ten tweede van een zekere (belezen) stand waren. Arbeidersvrouwen werkten thuis en in de fabriek; arbeidersmannen hadden hun eigen kroegen, die een stuk ordinairder waren.

De teloorgang van 'de derde plaats'

De vraag is ook of de koffiehuisconversaties altijd zo deftig en kosmopolitisch waren als Habermas suggereert. Er waren ongetwijfeld wel eens malloten die maar wat raaskalden. Toch overheerst dat sprankelende beeld van die koffiehuizen. Habermas staat daarin niet alleen. Ook in bijvoorbeeld Ray Oldenburgs sociologische verhandeling The Great Good Place vormen de Engelse en Weense koffiehuizen een soort verloren paradijzen. (5) Oldenburg houdt in dit boek een hartstochtelijk pleidooi voor wat hij noemt 'derde plaatsen': openbare gelegenheden naast de eerste (thuis) en de tweede plaats (werk). Derde plaatsen zijn er tegenwoordig steeds minder, meent hij, terwijl ze fundamenteel zijn voor elke vitale gemeenschap. Het werk van Oldenburg over openbare gelegenheden wordt, evenals dat van Habermas, veelvuldig aangehaald door pleitbezorgers van virtuele gemeenschappen, maar er zijn wel enkele kanttekeningen bij te plaatsen.
Oldenburgs andere voorbeelden van derde plaatsen zijn wat 'proletarischer' dan de elitaire koffiehuizen van Habermas. Oldenburg bezingt in hetzelfde stramien de lof van Duitse Bierkeller, Parijse café-tabacs en Engelse pubs. Nu vormen Duitse Bierkeller in het licht van de Europese geschiedenis een nogal ongelukkig voorbeeld van vrije sociale expressie - het nazisme is er immers ook ontstaan - maar het punt van het hedendaagse gebrek aan derde plaatsen is niettemin sterk.
Derde plaatsen bestaan uit openbare plekken waar mensen informeel bijeenkomen en waar conversatie de belangrijkste activiteit is. Vaak gaat het om horeca-achtige voorzieningen als koffiehuizen, terrassen, pubs en saloons, maar het kan ook gaan om bankjes op een plein, een buurtwinkel, kapper of wasserij. Niet elke openbare gelegenheid verdient volgens Oldenburg het predikaat derde plaats; daarvoor moeten ze zich wel op neutraal terrein bevinden (niet thuis, niet op de werkplek), als sociale gelijkschakelaars functioneren (iedereen is welkom, rijk en arm praat er met elkaar), een speelse atmosfeer kennen en stamgasten hebben die de toon zetten. Men neemt er de wereld en elkaar door, men beoordeelt wat deugt en wat niet deugt, in een setting waarin het bekende en het nieuwe bij elkaar komen.
Oldenburgs behoefte aan een buurtkroeg is duidelijk ingegeven door de openbare leegte in suburbaan Amerika. Dat is immers geheel gepland rond de auto; er is geen buurtwinkel, geen cafeetje of bankje om de hoek, ja vaak zelfs geen stoep te bekennen. Elke infrastructuur om zelfs je naaste buren toevallig tegen te komen, ontbreekt. Inderdaad de dood in de pot voor elke gemeenschap en sociale cohesie.
Tegelijkertijd is Oldenburgs beeld van de continentale pubs, koffiehuizen en terrassen als gelijkschakelende en gemeenschapsvormende derde plaats erg geïdealiseerd. De derde plaats - 'people's own remedy for stress, loneliness, and alienation' - herbergt 'a diverse population' en 'contributes to a healthy perspective by combining pleasure with association in a wide group and affording the collective wisdom of its members'. De hele wereld wordt er met 'wit' en 'spiritual tonic' doorgenomen, waarbij het belangrijk is dat 'the agenda is not dominated by the mundane matters of home maintenance, children's braces, who's going to take one child here and the other one there'. Dat laatste lijkt zelfs te impliceren dat ook hier vrouwen (en mannen) die de zorg voor kinderen hebben, niet welkom zijn.
Het is waar, derde plekken kunnen schuilplaatsen van saamhorigheid vormen tegen de boze buitenwereld. Maar die saamhorigheid neemt niet zelden de vorm aan van bekrompenheid, seksisme en xenofobie. Sociale gelijkschakeling gebeurt slechts tussen de leden van de beperkte groep. Een fraai voorbeeld van hoe zo'n klassieke derde plek eruitziet, schetste Gerard van Westerloo in de aflevering 'In het koffiehuis' van zijn Volkskrant-column. (6) Om zes uur 's ochtends, tussen huis en werk, verzamelen zich daar 'de mensen die het brood met de handen verdienen' - ontruimers in dienst van de deurwaarder, bouwvolk, glasvezelkabelleggers. Ja, ze nemen daar het nieuws en de hele wereld door: 'Nog voor het zeven uur is zijn de jongste vechtpartijen in disco's - "die gozers zitten nergens mee" - een recente schietpartij in de buurt - "als jij legt te bloeden ga ik echt niet op die klootzak af" -, de ellende in Kosovo en de "rotzooi Nederland" in het algemeen behandeld.' Een normatief kader hebben de vaste klanten ook: 'Fred zegt dat zijn klanten het over twee dingen eens zijn. Over het onrecht van betaald parkeren. En over de buitenlanders. "Als je ze hun gang laat gaan", zegt hij, "zou er niet een meer leven." Soms grijpt hij in. Dan roept hij: "Heren. We hebben '40-'45 gehad, maar dat is jullie ontgaan, geloof ik." "Nee", zegt Wies, "hier komen geen buitenlanders. Hooguit bij vergissing, als ze het verschil niet kennen tussen een koffiehuis en een koffieshop."'

Een gat in het publieke domein

Het moge duidelijk zijn: in de praktijk vormen derde plaatsen geen plekken waar per definitie het beste aan sociaal gevoel in mensen naar boven komt. Toch zijn dit soort plekken nodig als sociaal cement. En het ziet er inderdaad naar uit dat ze steeds meer uit het openbare leven verdwijnen. Zoals de koffiehuiseigenaar constateert: "We sterven uit, als koffiehuis zijnde." Wat komt ervoor in de plaats? Discotheken, grands cafés, terrassen - maar daar komen vooral anonieme passanten die geen gezamenlijke publieke conversatie voeren.
Er lijkt een gat gevallen in het publieke domein. Er ontbreekt een publiek domein dat is ingebed in de hedendaagse communicatie- en transportstructuren. De drukwerkcultuur had wel zo'n publieke sfeer: die koffiehuizen van Habermas en Oldenburg lijken net zo organisch opgenomen in de toenmalige vroegindustriële drukwerk-Gesellschaft als ooit de dorps-Gemeinschaften in de feodale Gesellschaft.
Na de intrede van de auto, de televisie en de telefoon was het snel gedaan met de resten van traditionele lokale gemeenschappen als de buurt - iedereen bleef nu binnen achter de buis, de hoorn of het dashboard - en met het publieke domein van de drukwerkcultuur. De televisiecultuur kent geen open podia waar mensen hun ervaringen publiek kunnen delen. Talkshows, reality-tv en Big Brother-achtige programma's komen wel enigszins tegemoet aan die behoefte, maar dat zijn geregisseerde podia met een primair commercieel doel. Dat zijn geenszins de derde plaatsen van Oldenburg.
Het verwerken van directe en gemediatiseerde ervaringen gebeurt tegenwoordig vooral geprivatiseerd, in het eigen sociale netwerk. Natuurlijk zijn er nog altijd klein- en grootschalige derde plaatsen waar mensen in het openbaar samenkomen - meer dan ooit zelfs: cafés, disco's, campings, pretparken, popfestivals, speelhallen. Maar op die plaatsen is consumptie de primaire functie en niet zozeer conversatie en uiteenzetting met de wereld. Het zijn geprivatiseerde publieke plaatsen, in de dubbele betekenis van het woord: je gaat er meestal individueel of in gezelschap van vrienden heen, en ze worden gerund en gedicteerd door een private onderneming. Oldenburg noemt dit nonplaces: 'In real places the human being is a person. He or she is an individual, unique and possessing a character. In nonplaces, individuality disappears. In nonplaces, character is irrelevant and one is only the customer or shopper, client or patient, a body to be seated, an address to be billed, a car to be parked.'
Met de opkomst van interactieve computernetwerken lijkt het tij te keren. In deze communicatietechnologie kunnen de uit elkaar gegroeide eindjes tussen anonieme massacommunicatie en individuele private communicatie weer bij elkaar komen. Daar kan een individu uit de anonieme massa treden en een character zijn, ingebed in een sociale groep van bekenden en onbekenden. Zulke groepen zijn kleinschaliger en minder anoniem dan de massa, maar grootschaliger en minder geprivatiseerd dan een individueel sociaal netwerk. Wat de koffiehuizen waren voor de drukwerkcultuur, zijn virtuele gemeenschappen voor de netwerkcultuur: een plek om publiekelijk door te nemen wat er zoal gaande is in de cultuur.
Digitale derde plaatsen, in Oldenburgs terminologie. Het is de vraag of hij het zo bedoelde, maar vele online-community-onderzoekers zien virtuele gemeenschappen op die manier. (7)

Virtuele kroegen

Er is wat voor te zeggen om virtuele gemeenschappen een 'digitale derde plaats' te noemen. Althans, sommige: die virtuele gemeenschappen die ontstaan zonder dat daar enige inhoudelijke of sociale onderlinge binding aan voorafgaat. Ze ontstaan zomaar, zuiver omdat er een virtuele 'ruimte' bestaat die mensen zelf kunnen vullen met wat ze op dat moment bezighoudt. Sommige van die Net-plekken lijken op de buurtcafés van Oldenburg: plekken van samenkomst, met vaste stamgasten en passanten, die het hebben over niks in het bijzonder en alles in het algemeen. Conversatie is hier de primaire functie. Er is zelfs niks anders dan conversatie, door het ontbreken van een fysiek-ruimtelijk en een inhoudelijk kader. De virtuele kroeg wordt gemaakt door de interactie zelf. En zo gauw de interactie weg is, is de kroeg weg.
Virtuele kroegen kunnen semi-privaat of besloten zijn, zoals ICQ-bekendennetwerken of de chat-Praathoek van de Webgrrls, maar vaak zijn ze even openbaar als real life-kroegen. Ze kunnen ontstaan in webchatrooms (zoals de Bruine Kroeg in De Digitale Stad), op webfora (zoals de Groene Kantine op de site van De Groene Amsterdammer) of in nieuwsgroepen, zoals de Nederlandse Usenet-groep nl.eeuwig.september.
Die nieuwsgroep - nes, zoals de habitués hun geliefde en gehate kroeg noemen - heeft al een lange geschiedenis. Nes is waarschijnlijk de oudste Nederlandse virtuele gemeenschap en is goed voor zo'n twee- à driehonderd berichten per dag. Veel van de stamgasten zaten al begin jaren negentig op het Net, toen dat nog voorbehouden was aan een elite van academici, informatici en hackers. De nieuwsgroep heette toen nog nlnet.misc ('miscellaneous') en iets later nl.misc. Halverwege de jaren negentig brak het Internet door naar grote groepen van de bevolking en werd nl.misc permanent overstroomd door newbies* die almaar dezelfde vragen stelden - hetgeen niet erg werd gewaardeerd door de incrowd. Voorheen was die toestroom van newbies er alleen in september, wanneer nieuwe studenten de universitaire Internet-computers ontdekten, maar tegenwoordig is het wat dat betreft 'eeuwig september'. In 1996 week de vaste kern van nl.misc daarom uit naar een eigen 'clublokaal' met de ironische en vooral voor newbies lekker onduidelijke naam nl.eeuwig.september.
De kroegachtige cultuur hiervan voldoet aan de meeste van Oldenburgs criteria: nes is een ontmoetingsplaats die werkt als social leveller voor heel verschillende types; conversatie vol wit en spiritual tonic is er de belangrijkste activiteit; en vaste stamgasten hebben er het hoogste woord.
Tegelijkertijd heeft nes een paar trekjes die volstrekt buiten Oldenburgs criteria vallen. Ten eerste het fenomeen van de gekken en querulanten. Nu en dan duikt er weer een nieuwe op. Sommigen daarvan blijven en gaan bij het meubilair horen. Ondanks de ergernissen en flames verhoogt dit meestal slechts de kroegvreugde. Die functie van gekken en querulanten lijkt typerend voor digitale derde plaatsen in het algemeen.
Ten tweede valt op hoe vaak het juist wél gaat over onderwerpen die Oldenburg niet passend vindt voor een echte derde plaats: dagelijkse beslommeringen rond relaties, huwelijk en kinderen. Neem de volgende selectie uit een nes-draad, die begon met de ontboezeming van een man die verliefd was op een ander terwijl zijn vrouw zwanger was:

Ik vraag me af waar je het idee vandaan haalt dat het algemeen geaccepteerd is dat je je vriendin zwanger maakt en er vervolgens niet meer tegen kan. Ik vond je eerst een misselijke troll, maar nu vind ik je gewoon een loser, een 13 in een dozijn Johnnie. Ik hoop voor je vriendin dat ze een sterke dame is die op tijd bij haar zinnen komt, een man als jij heeft maar 1 plek en dat is bij het vuilnis. En die kinderen kunnen een vader zonder ruggegraat missen als kiespijn, en ja, je irriteert me en ja, kinderen en vaders zonder verantwoordelijkheidsgevoel zijn mijn stokpaardje.
Astrid

=====

>>Ik post iets in een nieuwsgroep waar ik mensen verwacht die wat begripvoller reageren als jij. >>Ik had het ook kunnen posten in nl.fiets maar daarvan hoef je dan verder niets te verwachten. >>Begrijp me goed, ik zit niet te wachten op een hand om mijn schouder of op ongemeend >>medeleven.
>
>Ik snap het verwachtingspatroon niet helemaal. Wat wil je nu eigenlijk?
>
De verwachting was misschien toch wel dat iemand er troostend of medelevend op zou reageren. Dat iemands nieuwsgierigheid zou worden gewekt en uiteindelijk mij de spiegel zou voorhouden. Dat laatste is ook wel gebeurd. Eigenlijk was het een gevalletje van: AANDACHT!!!!

>Hoepel dan op als de inhoud je niet aanstaat.

Ach, dat zou wat makkelijk zijn niet? En denk eens aan al die aardige positieve opbeurende postings die ik zou missen. Nee, zonder nes is mijn leven niet kompleet.
Verder ben ik geen troll, geen loser maar gewoon een vent als ieder ander die de emotioneel misschien nog niet helemaal aan kinders toe was.

Henri

=====

Ik was al op zoek naar een nieuwe nitwit en je schijnt de beste te zijn op dit moment. Ik speel nog even verder met je, tot ik klaar ben, be flattered.

>Nee, zonder nes is mijn leven niet kompleet.

Jeez, niet in staat om normaal met een zwangerschap van je vriendin om te gaan en daarnaast dus ook al geen leven.

>En als het hier voor jouw niet rusig genoeg is doordat ik hier wat rondhang dan weet je >toch wat je moet doen.

Yep, let the flames begin, of bedoelde je iets in de trant van een kilvijl, (killfile, MvdB) die hanteer ik niet, misschien zou je eens wat moeten lurken* alvorens je een nieuwsgroep binnenstormt met je stompzinnige praat over een zwangere vriendin en je verliefdheid voor een ander.
Astrid

=====

>>>missen als kiespijn, en ja, je irriteert me en ja, kinderen en vaders zonder >>>verantwoordelijkheidsgevoel zijn mijn stokpaardje.
>>
Grappig zeg. Je gaat er met mijn stokpaardjes vandoor. Alleen, ik zie dit als kind. Toen mijn ouders gingen scheiden besefte mn vader ineens dat ie kinderen had. En daarna had ie wel verantwoordelijkheids gevoel.
Het houd me echter wel alert, en geirriteerd als ik het weer eens zie bij een of andere flapdrol.
Bert


Dit soort gesprekken zijn heel gangbaar in nes en in andere virtuele kroegen. Telkens komen dezelfde ingrediënten terug: het inbrengen van eigen ervaringen en verhalen, het vragen om erkenning en aandacht, het wijzen op hoe je je behoort te gedragen, het lekker flamen, het 'spelen' met nitwits. Het lijkt misschien ver af te staan van Habermas' deftige drukwerkdebatingcultuur in de achttiende-eeuwse koffiehuizen, maar dit is hoe heden in een virtueel publiek domein de wereld wordt doorgenomen.

De digitale ruimte

Frappant aan dit soort virtuele kroeglokaliteiten is de ruimtelijke ervaring die ze bewerkstelligen. Stamgasten ervaren Nes, de Bruine Kroeg en de Groene Kantine als plekken waar je kunt zíjn. En waar je kunt vragen: 'Waarom was je er niet gisteren?'
Nieuwsgroepen, chatrooms en webfora hebben dat sterker dan mailinglists, doordat gebruikers een specifieke handeling moeten verrichten om 'ernaartoe te gaan'. Mailinglistbijdragen verspreiden zich over de gebruikers, terwijl fora gebruikers verzamelen rond de bijdragen.
Het cliché over het Internet wil dat alles er is losgemaakt van plaats en tijd, maar dat blijkt relatief te zijn. Niet alleen geografische locatie kan een bindende factor vormen voor virtuele gemeenschappen, ook digitale lokalisatie werkt op die manier. Waar een fysieke ruimtelijke plaats afwezig is, ontstaat een mentale ruimte in het proces van interactie en iets delen met elkaar, zeker als dat gepaard gaat met een vaste digitale locatie waar de gebruikers samenkomen.
Kennelijk is het niet alleen zo dat gedeelde ruimte een gemeenschapsbinding kan creëren - zoals in traditionele geografische gemeenschappen - maar ook dat gemeenschapsbinding een ruimtelijke ervaring teweeg kan brengen. Sense of community en sense of place liggen in elkaars verlengde. De benamingen die gebruikers en beheerders geven aan hun gemeenschappen hebben dan ook vaak een ruimtelijke connotatie: Café de Luie Motorfiets, Sister's Corner, de Praathoek, de Bruine Kroeg, de Groene Kantine.
Organisaties die welbewust uit zijn op de creatie van een virtuele gemeenschap, bouwen dan ook vaak ruimtelijke metaforen in het ontwerp. De Digitale Stad (www.dds.nl) is bijvoorbeeld opgebouwd rond plattegronden van pleinen, met aangrenzende huizen (homepages) en cafés (chatrooms). Het Reumadorp (www.reumadorp.nl) heeft het idee van een plein driedimensionaal vormgegeven, compleet met een bankje waarop je kunt zitten en een bus die je direct naar een bepaalde plek brengt. Vanaf het dorpsplein kun je met een muisklik inzoomen op de Thuiszorgwinkel, het Grand Café (chatrooms), het Spirituele Centrum en het Raadhuis.
Nog verder gaan de driedimensionale Active Worlds. In deze ruimtes kunnen gebruikers - althans hun 3D-representaties, de avatars - zich daadwerkelijk voortbewegen. Zo krijg je ook ruimtelijk het gevoel dat je in een bar zit, in een tuin of onderwaterwereld.
Of dit soort grafisch-ruimtelijke kunstgrepen per definitie leiden tot de vorming van virtuele gemeenschappen, is de vraag. Ruimte op zich volstaat niet om dat te bewerkstelligen, noch een idee van ruimte. Bovendien hoeven we wat betreft virtuele gemeenschappen ook niet roomser dan de paus te zijn. Immers, ook real life-gemeenschappen als die van motorrijders en biologen delen vaker een sociale, culturele of epistemologische ruimte dan een fysieke ruimte. Veel hedendaagse gemeenschappen zijn al lang gewend aan het gegeven van een niet permanent gedeelde fysieke ruimte, maar dat belet ze niet een sense of belonging en een sense of community te ontwikkelen. Weliswaar organiseren motorrijders en biologen af en toe ruimtelijke samenkomsten die het gemeenschapsgevoel versterken, maar dat doen hun virtuele pendanten eveneens. De Webgrrls organiseren borrels, lezingen en cursussen, nes-stamgasten houden hun zogeheten samenscholingen, Quake-clans* en Metro-gebruikers komen bij elkaar op LAN-parties*, nl.motorfiets organiseert toertochten, Nettimers zien er elkaar op congressen en festivals.

Tijd delen, afstemmen en maken

Naast ruimte blijkt ook tijd een cruciale factor op het Net. Tijd en ruimte worden gedeeld en, vooral, gemáákt op het Net. Bij real time-interactie is het heel duidelijk dat mensen tijd delen met elkaar: de deelnemers zitten op hetzelfde tijdstip bij elkaar in een chatroom of mud. Voor een geplande real time-bijeenkomst met een specifieke groep mensen - een cursus, een symposium, een wekelijkse Webgrrls-chat - zijn wel afspraken nodig. Zeker als het om internationale bijeenkomsten gaat waarbij de deelnemers fysiek in verschillende tijdzones kunnen zitten. De een moet midden in de nacht present zijn, de anders 's morgens vroeg om tot een gelijktijdige interactie te komen. De georganiseerde chatsessies op bijvoorbeeld Gay.com melden dan ook dat de tijd 'Pacific Time' is. Georganiseerde real time-interactie is een kwestie van tijd afstemmen op elkaar.
Dat geldt ook voor asynchrone vormen van online interactie, zoals mail, nieuwsgroepen en webfora. Ook hier is de interactie niet totaal onafhankelijk van de factor tijd. Je mag dan redelijk vrij zijn om het tijdstip te bepalen waarop je reageert - het hoeft zeker niet binnen kantooruren, en ook midden in de nacht kun je je bemoeien met webdiscussies -, er zijn wel grenzen aan de sociale expire-tijd van een bericht. De tijd op het Net gaat wat dat betreft sneller dan de tijd in het echte leven; je kunt geen dagen wachten met een reactie in een verhitte discussie, want voor je het weet is de kwestie alweer voorbij.
De gebeurtenissen op het Net zijn in die zin bijzonder tijdgebonden. Dat werkt ook door in virtuele gemeenschappen: discussies, rellen en ruzies komen op en zijn zo weer verdwenen, en dat geldt ook voor de deelnemers. De meesten hebben perioden van activiteit en van afwezigheid. Als je na zo'n periode terugkomt, word je vaak begroet door mensen die je nog kennen. Maar als je lang wegblijft, kan de virtuele populatie in de tussentijd totaal veranderen. De gemeenschap voert nieuwe discussies - of herhaalt oude. Zo duikt op de Webgrrls-mailinglist ongeveer elk half jaar de discussie op over het verschil tussen emancipatie en feminisme en over 'feminisme en mannenhaat'.
Kortom, in synchrone interactie is tijd delen een kwestie van afstemmen, in asynchrone interactie is het een kwestie van tijd maken.
Die omgang met de tijd is overigens niet Net-specifiek - in de huidige netwerksamenleving is tijd sowieso niet meer iets wat gewoon verstrijkt en handelingen en mogelijkheden ritmeert. Tijd is een te bewerken grondstof geworden doordat wij almaar heen en weer pendelen tussen verschillende sociale ruimtes met elk hun eigen tijd-ruimteregulering. En om die grondstof te bewerken gebruiken wij steeds meer technologische artefacten: klok, agenda en computernetwerken.
Tijd noch ruimte zijn in een netwerksamenleving op voorhand gegeven; tijd en ruimte worden telkens gemaakt. Castells noemt dit de dynamiek van de space of flows: 'the material organisation of time-sharing social practices that work through flows'. (8) Ruimtes worden samengesteld uit in- en uitgaande stromen van mensen, goederen en informatie. Daarbinnen is timeless time werkzaam: 'using technology to escape the context of its existence, and to appropiate selectively any value each context could offer to the ever-present'. Castells poneert de hypothese dat 'the network society is characterized by the breaking down of rhythmicity, either biological or social, associated with the notion of life cycle'. Waar voorheen (het vastgeklonken zijn aan) de ruimte bepaalde hoe de tijd eruitzag - als levenscyclus, als seizoenen in een agrarische samenleving - is het nu de space of flows die de tijd ontritmeert, ontdoet van haar gemeenschappelijk ervaren lineaire loop. Die flexibili-tijd kan bestaan uit klok- of agendatijd, ervaren tijd of gemaakte tijd, maar hoe dan ook heeft hij geen eenduidig ritme en verloop waarnaar je je leven zou kunnen voegen.
Het moge duidelijk zijn dat die situatie vrijheid geeft, maar ook een druk legt op het hedendaagse individu. Tijd is iets wat telkens weer, telkens in een andere context, telkens op een andere plaats gemaakt moet worden, nooit is hij er zomaar.
Misschien is daarom het 'tijd maken' voor anderen wel een van de belangrijkste aspecten van virtuele gemeenschapsvorming. Juist als tijd zo'n schaars goed is, is het een bijzonder cadeautje wanneer iemand die je nooit hebt gezien en die je nauwelijks kent, zomaar tijd maakt om je vraag uitgebreid te beantwoorden of iets voor je te regelen.

De Community-network-beweging

Een maatschappij die draait om de space of flows en timeless time lijkt elk sociaal cement te ontberen. Sociale cohesie kwam van oudsher immers 'organisch' tot stand rond vaste plaatsen, vaste tijden en vaste mensen. Hoe moet dat in een netwerkmaatschappij die bestaat uit zo veel verschillende private, publieke en virtuele gemeenschappen? Sociale cohesie is daar hoe dan ook iets wat, net als ruimte en tijd, telkens weer gemaakt moet worden.
De vraag is of de virtuele dynamiek rond tijd en ruimte ook vormen van sociale cohesie oplevert die doorwerken in het echte leven. Oftewel, is het mogelijk om lokale gemeenschappen als steden en buurten - met hun alom gesignaleerde gebrek aan sociale cohesie - te revitaliseren met behulp van computernetwerken? Ziedaar in een notendop het idee achter de zogeheten community networks dat in Amerika tot een heuse community network movement heeft geleid. (9)
Deze community networks 'are intended to advance social goals such as building community awareness, encouraging involvement in local decision making, or developping economic opportunities in disadvantaged communities. They're intended to provide "one-stop shopping" using community-oriented discussions, question and answer forums, electronic access to social services, e-mail, and in many cases, Internet access.' (10)
Community networks kennen al een lange geschiedenis. Het allereerste gemeenschapsnetwerk, Community Memory of Berkeley, kwam midden jaren zeventig tot stand vanuit de gedachte: 'Strong, free, nonhierarchical channels of communication - whether by computer and modem, pen and ink, telephone or face-to-face - are the front line of reclaiming and revitalizing our communities.' Aangezien computers in die tijd bepaald niet wijdverbreid waren, bestond het netwerk uit openbare terminals op plekken als bibliotheken en wasserijen. Typerend voor het systeem was dat alle informatie werd aangeleverd door lokale groepen en individuen. Een van de fraaiste onderdelen was het Alameda County War Memorial Project, met informatie over elke overleden veteraan uit Alameda County, bijeengebracht door families en vrienden.
In de jaren tachtig begonnen computers op te komen als privé-bezit en ontstonden de BBS'en: computers van particuliere hobbyisten of activisten waarop iedereen met een modem kon inbellen. Zo'n BBS levert allerhande online informatie maar ook openbare discussie- en berichtengebieden waar bezoekers hun interactieve ei kwijt kunnen.
Veel van de inmiddels honderden gemeenschapsnetwerken - opererend onder noemers als Community Networks, Civic Nets en Free-Nets - zijn ooit begonnen als losstaand BBS en later aangehaakt aan het Internet. (11) Ze bestaan vooral in de Verenigde Staten (inmiddels meer dan driehonderd), maar ook bijvoorbeeld in Milaan en Kiev. Het Cleveland Free-Net was met zo'n 36.000 geregistreerde gebruikers een van de grootste. Het begon in 1986 als St. Silicon's Hospital, een interactieve medische vraagbaak, en werd later uitgebouwd met andere lokaal georiënteerde informatie tot een breder gemeenschapsnetwerk. (In oktober 1999 is Cleveland Free-Net om onduidelijke redenen opgehouden te bestaan.)
Het Public Electronic Network van Santa Monica (Californië) was eveneens een van de pionier-community networks. PEN startte in 1989 en zette direct in op bredere gemeenschapsdoelen als participerende democratie, lokale belangenbehartiging en toegankelijke overheidsinformatie.

Lokale cohesie en betrokkenheid

Een andere klassieker is het Seattle Community Network, niet in de laatste plaats doordat het de thuisbasis is van Douglas Schuler, enthousiast pleitbezorger, publicist en internationaal spreker over community networks. De vijf uitgangspunten die vanuit Seattle zijn geformuleerd, behoren inmiddels tot het standaardrepertoire van vele gemeenschapsnetwerken. Het gaat om: '1. Community Cohesion, 2. Informed Citizens, 3. Access to Education and Training, 4. Strong Democracy 5. An Effective Process.' (12)
De community-cohesieparagraaf is zo langzamerhand een soort mantra geworden van de community-network-beweging. Volledig luidt hij als volgt: 'Communities need to be more cohesive, safe, healthier, and more caring. Opportunities for participation must be developed for all people, and disadvantaged neighbourhoods need improved economic opportunity.' Het is een mooie doelstelling, maar wat daar in de lokale praktijk van terechtkomt, is nauwelijks onderzocht. Vrijwel al het onderzoek gaat over de (sociale, financiële en technische) organisatie van de gemeenschapsnetwerken. Hier en daar is iets bekend over de mate en wijze van gebruik van het netwerk door lokale ingezetenen, maar systematisch grootschalig onderzoek naar de effecten van een community netwerk op de sociale cohesie, politieke betrokkenheid en economische ontwikkeling van lokale gemeenschappen ontbreekt vooralsnog. In de community-literatuur circuleren wel een paar succesverhalen - zoals het project Swashlock in Santa Monica, de actie voor openbare douches en bergruimten voor daklozen die geïnitieerd en georganiseerd werd vanaf het community network. (13) Maar een handvol succesvolle lobby's en acties is nog niet hetzelfde als een vitale lokale gemeenschap.
Wel verschijnen er nu en dan journalistieke reportages over een lokale gemeenschap of een straat waar een community network het sociale buurtleven daadwerkelijk heeft verrijkt. Over het MSNStreet-project bijvoorbeeld. (14) Dit gaat om een straat in de Londense wijk Islington waar Microsoft bij 23 huishoudens Internet-computers liet neerzetten. Behalve een helpdesk hoorde ook een eigen buurtwebsite bij de faciliteiten. En het werkte. Op de discussiefora wisselde men ervaringen uit over winkels, restaurants, loodgieters en babysitters. Gebrek aan straatverlichting, overlast van passerende treinen, betaald parkeren - het kwam allemaal aan de orde. Maar of de buurt ook daadwerkelijk in actie kwam op die punten, en of het Londense stadsbestuur daar sjoege op gaf, vertelt het verhaal niet. De buurtbewoners zijn overigens heel enthousiast en menen dat het project de onderlinge banden heeft versterkt. Het buurtnetwerk fungeert als het traditionele kopje suiker: mensen spreken elkaar op straat aan over computer- en Internet-kwesties. En soms misschien ook wel over buurtkwesties...
Al met al zijn de systematische effecten van gemeenschapsnetwerken op lokale sociale cohesie en buurtbeheer nog onduidelijk. Wellicht zal het dit jaar in gang gezette Kenniswijk-project in Eindhoven (www.kenniswijk.nl) hier meer specifieke kennis over opleveren.

De geïnformeerde burger

Over het tweede uitgangspunt, de geïnformeerde burger, is wat meer te zeggen. De paragraaf luidt: 'People need and want to be well-informed. They need high quality, timely, and reliable information. They are interested in a wide range of opinions from a wide variety of sources.'
Eigenaardig is dat die doelstelling zo algemeen is geformuleerd. Mensen willen immers niet botweg zo veel mogelijk betrouwbare informatie; ze willen informatie die is toegesneden op hun situatie. En lokaal toegesneden informatie vormt precies de kracht van community networks. Een onderzoeker concludeerde zelfs: 'Emphasis must be on local content, or the systems will come into unflattering comparison with commercial Internet service providers.' (15)
Wat betreft lokale informatie, agenda's en activiteiten voorzien gemeenschapsnetwerken zeker in een behoefte. Ze vormen een soort digitaal huis-aan-huisblad dat voor alle typen organisaties uit het maatschappelijk middenveld direct bereikbaar is. Dat versterkt zeker die organisaties als zodanig en ongetwijfeld ook hun bereik en hun doelen. Zo kan een organisatie gebaseerd op face-to-face bijeenkomsten maximaal zo'n honderd mensen actief betrokken houden, terwijl online podia dat kunnen bewerkstelligen voor zo'n vijfhonderd mensen. (16) Bovendien zullen de lokale organisaties als zij online gaan op het gemeenschapsnetwerk, ook voor elkaar transparanter en bereikbaarder worden, zodat er eerder samenwerking en afstemming zal plaatsvinden (hoewel ook dit aspect nauwelijks is onderzocht).
Aan de andere kant hebben de community-netwerken bij lange na geen bereik dat vergelijkbaar is met een gratis huis-aan-huisblad - als vijf tot tien procent van de lokale bevolking gebruik maakt van het systeem, is het veel.
Maar misschien moeten lokale gemeenschapsnetwerken ook niet worden beoordeeld op de kwantiteit van het massamediale informatiebereik. Gaat het niet eerder om de kwaliteit van de interactieve communicatie? Wat dat betreft is het verbazend dat de klassieke e-community-uitgangspunten slechts spreken over 'de geïnformeerde burger', en niet over 'de interactieve burger'. De meeste lokale netwerken kennen een bloeiend interactief sociaal leven: veel gebruikers vinden er een online equivalent voor bruine kroeg, praatgroep of cultureel koffiehuis. Daar ontstaan niet zelden gemeenschappen van mensen die elkaar (her)kennen en min of meer een normatief kader delen. In de regel blijft het ook niet bij virtuele bijeenkomsten; dergelijke gemeenschappen organiseren zich al snel ook in real life, in de vorm van picknicks, cursussen of acties. Creëert dat ook niet een vorm van sociale cohesie en van geïnformeerd burgerschap?
Community-onderzoekers lijken het belang van deze sociaal-culturele zelforganisatie, van digitale derde plaatsen, over het hoofd te zien. In een onderzoek naar de demografie en sociogafie van De Digitale Stad concluderen de onderzoekers bijvoorbeeld: 'For the majority of the digital citizens, the Digital City does not seem to be part of their "normal", every day activities.' (17) DDS-bewoners houden zich namelijk het meest bezig met kwesties op het gebied van 'cultuur, vrije tijd en lifestyle' en 'technologie, Internet en DDS', en nauwelijks met politieke, beleidsmatige en economische kwesties. De onderzoekers kwamen weliswaar verschillende actieve virtuele gemeenschappen tegen in De Digitale Stad - 'groups of enthusiastic users of the MUD (the Metro), around the Chess Café and the Literature Café, the Motor Club and the Skeeler Club, and around Gay Square' - maar dat vatten de onderzoekers kennelijk niet op als deel uitmakend van het normale, dagelijks leven van de gebruikers.
Wel is de vraag gerechtvaardigd in hoeverre dergelijke subgemeenschappen een uitstraling hebben naar de lokale real life-gemeenschap als geheel. Waarschijnlijk zijn de enigen die het community-netwerk voortdurend in samenhang zien met de lokale gemeenschap de activisten, organisatoren en beheerders van het netwerk. Voor hen vormt het netwerk zeker een gemeenschap, ja soms een levensdoel op zich. Community-netwerken drijven in de regel op vele enthousiaste vrijwilligers - Seattle heeft bijvoorbeeld een kader van 150 vrijwilligers; De Digitale Stad draaide in de begintijd grotendeels op onbetaalde netwerkbeheerders, programmeurs en discussiemoderatoren.
Die betrokkenheid van vrijwilligers zorgt er tevens voor dat aan het derde, educatieve uitgangspunt meestal ruimschoots wordt voldaan: 'People need training to use technology effectively. People need to be able to learn independently over the course of their lifetimes.' Het vrijwilligerskader leert zelf niet alleen veel van computernetwerken, het geeft die kennis ook voortdurend door aan 'de gemeenschap' in de vorm van informatie, cursussen en handleidingen.

Democratie en digitale sociaal-culturele krachten

Met het vierde uitgangspunt, over democratische zeggenschap, is het een stuk moeizamer gesteld. Strong democracy (in tegenstelling tot de 'thin democracy' van het af en toe stemmen) behelst: 'People need an inclusive, effective, ethical, and enlightened democracy.' Dat is zonder meer waar, maar in de praktijk moeilijk te effectueren. Aan de gebruikers ligt het niet; velen zullen inderdaad via het community-netwerk een sterkere politieke betrokkenheid bij hun lokale gemeenschap ontwikkelen. Het is echter vers twee of zij daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen. Want precies op het enige niveau waarop een hedendaagse stad of plaats nog een gemeenschap is - het politiek-bureaucratische niveau - is er nauwelijks aansluiting met het gemeenschapsnetwerk. In sommige gevallen zal de lokale politiek misschien doorzichtiger worden en hier en daar interactieve beleidsdebatten en -inspraak organiseren, maar vaker blijkt 'de politiek' zich verre te houden van de rommelige online interactie. Elke burger en querulant roept er immers maar wat, in een context en een cultuur die ver af staat van hoe politici en ambtenaren hun werk ervaren en uitvoeren. (18)
Zowel PEN in Santa Monica als de Nederlandse Digitale Stad hebben hun oorspronkelijke pretenties omtrent politieke participatie en digitale democratische mogelijkheden in de loop der tijd laten varen. Het lijkt onmogelijk om de culturen van burgers en politici digitaal bij elkaar te brengen in een systeem waar de gebruikers het voor het zeggen hebben.
Kortom, het is voorbarig te zeggen dat community-netwerken fundamentele veranderingen in sociale cohesie, politieke participatie en lokale economie teweegbrengen. Dat betekent niet dat de community networks dus wel kunnen worden opgedoekt. Integendeel, ze zijn harder nodig dan ooit.
Hun sterkste troeven zijn gelegen in de lokale informatie, het interactieve podium voor het maatschappelijk middenveld, de totstandkoming van derde plaatsen en de educatieve functie. Dit zijn meer sociaal-culturele doelen dan politiek-economische. Niet dat de community networks hun lokale politieke doelen moeten opgeven - dat is nu eenmaal een taai gevecht dat gevoerd moet worden met alle mogelijke middelen en media - maar iets minder pretenties op dit vlak voorkomt teleurstellingen en voortijdig afhaken van het kader.
Wat betreft hun lokale sociaal-culturele functie mogen de community-netwerken juist wel wat onbescheidener zijn. Niet alleen omdat derde plekken in het echte leven steeds commerciëler en anoniemer worden, ook omdat het Internet zelf steeds grootschaliger, globaler en commerciëler wordt. De geschiedenis van het Internet lijkt die van de achttiende-eeuwse koffiehuizen te volgen: het begon als publiek educatief domein, maar raakte allengs meer in de greep van het private kapitaal. Megafusies tussen softwareleveranciers, telecombedrijven en amusementsmakelaars, en beurssuccessen op grond van de belofte van e-commerce bepalen nu het beeld. Weliswaar bestaat het Internet nog altijd voor het merendeel uit publiek domein - openbaar en gratis toegankelijk, drijvend op een eigen sociaal-culturele dynamiek, niet gedicteerd door de staat of de markt - maar steeds vaker is dat ingebed in economische infrastructuren van marktverkenning, productbinding, merkvestiging en datamining*.
Community networks zijn hard nodig als de hoeders van een min of meer ongeschonden digitaal publiek domein. Een publiek domein dat van gebruikers en non-profitorganisaties zelf is en ook alleen maar voor zichzelf bestaat. Ferdinand Tönnies zei het al een eeuw geleden: een Gemeinschaft heeft geen externe bestaansgrond, ze vindt haar betekenis slechts in zichzelf.
Vaak ziet dat eruit als pure apolitieke gezelligheid, variërend van de kroegcultuur in nes tot de Metro in De Digitale Stad. Tot ongenoegen wellicht van hardcore activisten, welwillende politici en democratische idealisten. Maar die digitale derde plaatsen vormen wel de sleutel tot lokale en virtuele gemeenschapsvorming.


© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000