© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000




6 SOCIALE PSYCHOLOGIE EN VIRTUELE MORAAL

De sociaal-culturele dynamiek binnen virtuele gemeenschappen lijkt vooral te draaien om persoonlijke maar tegelijkertijd vrijblijvende losse banden. Het is eigenlijk raadselachtig hoe daar gemeenschappen uit kunnen ontstaan. Wat voor 'virtuele' psychologie is hier werkzaam, en hoe verschilt die van real life?
Het was Howard Rheingold die met zijn boek The Virtual Community in 1993 het concept 'virtuele gemeenschappen' muntte. De term is blijven hangen, ook al is er intussen veel gebeurd. Er was van begin af aan kritiek op het woord virtual, vanwege de associaties met 'onecht, gesimuleerd'. Was het niet beter om te spreken van digitale, online of desnoods elektronische gemeenschappen? Nee, zei Rheingold ooit in een interview: 'Virtual community is a great term because people start arguing over what it means the minute you mention it.'
Volgens het woordenboek betekent 'virtueel': '1. voorwaardelijk, als mogelijkheid of vermogen aanwezig, in werkelijkheid of in werkzaamheid kunnende treden; 2. denkbeeldig, slechts schijnbaar bestaande; 3. (rechtst.) substantieel (tgov. formeel), uit de aard der zaak.' De eerste twee betekenissen rieken inderdaad naar '(nog) niet echt'. Maar de derde (juridische) betekenis lijkt daar weer haaks op te staan: juist wel echt, want substantieel, uit de zaak zelf voortkomend. Wat is het nu: nog-niet-echt-maar-wel-mogelijk, slechts denkbeeldig of juist substantieel?
In de digitale wereld komen de drie betekenissen samen. Virtueel is hier gaan betekenen: zich manifesterend via de computer. Een potentieel vermogen, een denkbeeld en een werkzaamheid-uit-de-aard-der-zaak: het komt allemaal samen in de digitalisering. Niet slechts als mogelijkheid, ook als werkelijkheid en werkzaamheid. Je kunt écht werken met de virtuele harde schijf en het virtuele geheugen van je computer.
Computers en mensen in netwerken geven die virtualiteit ook nog eens een sociale dimensie. Je kunt echt communiceren met virtuele vrienden op het Internet, je kunt echt virtueel rouwen of ruzie maken. En die sociale virtualiteit kan een geheel eigen leven gaan leiden, ver voorbij elk idee van surrogaat of simulatie.

Een web van persoonlijke relaties

Hoewel de titel The Virtual Community suggereert dat er sprake is van één grote virtuele gemeenschap, behandelt Rheingold in zijn boek vele verschillende vormen: van het Franse Minitel-systeem tot muds, van BBS'en tot nieuwsgroepen op het Internet. Rheingolds boek is een nog altijd zeer lezenswaardige klassieker. Het beschrijft minutieus, journalistiek en essayistisch de begintijd van het Internet, de scenes die eromheen cirkelden en er hun dromen wilden verwezenlijken.
Het meest frappant is dat Rheingold - terwijl hij zijn boek toch schreef vóór de opkomst van het Web, voor de massa en de commercie het Net ontdekten - vrijwel alle termen introduceerde die de huidige 'virtual-community-community' nog altijd bezighouden. De relatie met het dagelijks leven, de behoefte aan een sense of place in cyberspace en aan face-to-face-meetings in real life. Het belang van tekst, folklore, spel, idle talk, gewone aardigheid en etiquette. Het bottom-up-principe van grassroots bewegingen, de do-it-yourself-cultuur. De behoefte aan een publiek domein dat niet door de staat, de markt of de massamedia wordt geregeerd. Het idee van collectieve goederen en identiteitsexperimenten - Rheingold had het allemaal al bij elkaar gesprokkeld, hoe rudimentair ook.
Niettemin hanteert Rheingold een vrij smalle definitie van virtuele gemeenschappen: 'Virtual communities are social aggregations that emerge from the Net when enough people carry on those public discussions long enough, with sufficient human feeling, to form webs of personal relationships in cyberspace.' (1)
Het komt neer op een formule: Net + debat + tijd + menselijk gevoel = web van persoonlijke relaties = virtuele gemeenschap. 'Voldoende menselijk gevoel' is echter een nogal onduidelijk criterium. Houden de Internet Biologen hun mud-bijeenkomsten met voldoende menselijk gevoel, zit er voldoende gevoel in het distribueren van X-Philes-fanfiction, in het becommentariëren van elkaars Linux-code? De vraag is ook wat we ons moeten voorstellen bij een persoonlijke relatie. Een intieme vriendschapsrelatie, compleet met face-to-face-ontmoetingen, etentjes en verjaardagen? Of is er al sprake van een persoonlijke relatie als je iemand van de Webgrrls-lijst tegenkomt in alt.collecting.teddybears en je haar herkent? Of als je tegen iemand in een webforum zegt: 'Jij berijdt ook altijd hetzelfde stokpaardje'? Zo ziet een 'persoonlijke relatie in cyberspace' er vaak uit - het bestaat uit het elkaar als persoon (her)kennen en elkaar aanspreken.
Persoonlijke relaties en menselijk gevoel zijn, in welke vorm ook, zeker belangrijke sociaal-psychologische ingrediënten van gemeenschappen. Maar op zich zijn ze niet genoeg om een gemeenschap tot stand te brengen. De moslim- of homogemeenschap noemen we geen gemeenschap omdat sommige leden ervan persoonlijke relaties met elkaar hebben. Een gemeenschap deelt meer met elkaar dan debat en persoonlijke relaties, een gemeenschap deelt een bepaald publiek referentiekader.

Liefde in actie, haat in actie

Rheingolds nadruk op gevoel en persoonlijke relaties komt niet uit de lucht vallen. Dat heeft alles te maken met de virtuele gemeenschap waar hij oorspronkelijk vandaan komt. Zijn digitale thuisbasis is The Well, begonnen in 1985 als BBS, en in de jaren negentig uitgegroeid tot een community-gerichte Internet-provider. Niet in de laatste plaats door Rheingolds boek staat The Well bekend als het prototype van een klassieke virtuele gemeenschap, met echte grassroots groupminds, zoals Rheingold dat noemt.
The Well (The Whole Earth 'Lectronic Link) kwam voort uit de club rond het tijdschrift Whole Earth Review, zeg maar de alternatieve scene uit de omgeving van San Francisco. In Rheingolds woorden: 'muesli-etende utopisten, zonne-energie-enthousiastelingen, milieu- en computerfreaks en sociale activisten.' Een typische Well-being van het eerste uur - schrijver en musicus - vertelde in het tijdschrift Wired (1997): 'I felt the energies on The Well. It reminded me of the Open Land cummunes I'd been to in the 1960s. The tribal need is one our culture doesn't recognize; capitalism wants each of us to live in our own little cubicle, consuming as much as possible. The Well took that need and said, "Hey, let's see what happens if we become a disembodied tribe."' (2)
Inmiddels zijn de meeste van de voormalige hippies brave huisvaders en -moeders die openhartig hun zorgen bespreken in het Parenting-forum, een van de honderden discussiefora van The Well. Daarnaast loopt de afdeling Body, Mind & Health - met typische Well-onderwerpen als Dreams, Drugs, Eros, Ethics, Fitness, Spirituality, Vegetarism - nog altijd als een trein.
The Well is duidelijk een virtuele gemeenschap met een geo-oorsprong: een zonnige, geografisch gelokaliseerde scene van intellectuele en artistieke grassroots liberals, die veelal een eigen bedrijf aan huis runnen als schrijver, songwriter, ontwerper en dergelijke. Die gedeelde geolocatie maakt het eenvoudig om veelvuldig bijeenkomsten, picknicks en barbecues te organiseren, en de gezamenlijke ideologische en economische achtergrond maakt de banden alleen maar hechter. Tegen die achtergrond hebben persoonlijke relaties bijna automatisch gevolgen voor het publieke domein van The Well. Op een barbecue kom je de jongen tegen wiens bijdragen aan het Ethics-forum je altijd al fascineerden, je raakt aan de praat, en binnen de kortste keren besluiten jullie een nieuwe discussiegroep op te richten.
Het is niet moeilijk om verliefd te worden op zo'n atmosfeer. Een vrouw die indertijd eenzaam achter haar computer werkte aan haar promotie, schreef in een van de Well-fora over haar eerste indrukken: 'I fell in love. Instantly, effortlessly, irretrievably. With The WELL. So _here's_ where all the brilliant people have been hiding out, I marvelled.'
Ook Rheingold leek verliefd op The Well toen hij zijn boek schreef. Hij verhaalt ontroerd over de steun en informatie die van alle kanten toestroomde toen Phil, gezeten bij de hartbewakingsmonitor van zijn ernstig zieke kind, op zijn laptop een wanhopig bericht tikte aan zijn mede Well-beings. En over Elly, een Well-bewoonster die als boeddhistische non was ingetreden in een Aziatisch klooster en digitaal bleef berichten van haar wedervaren. Toen ze in coma lag in het ziekenhuis van New Delhi omdat ze haar operatie niet kon betalen, werd het geld geregeld via The Well. 'This is love in action', verzucht Rheingold.
In 'The Epic Saga of the Well', het grote historische overzicht dat het tijdschrift Wired in mei 1997 uitbracht over 'the world's most influent online community', komen meer van die typische 'acts of community' aan de orde. De tiener Isaac kon wegens de hoge kosten niet naar de school van zijn voorkeur - de Well-community organiseerde prompt een inzameling. Mike, een overigens niet bepaald populair lid, verloor al zijn bezit tijdens een brand - vriend en vijand uit The Well stuurde hem zijn lievelingsboeken toe.
Niet-materiële giften circuleerden er natuurlijk ook. Behalve gangbare virtualia als informatie, tips, en troost in woorden, kon je in het Spirituality-forum 'beams' krijgen, een soort elektronische good vibes.
Maar het was niet allemaal good vibes wat de klok sloeg in The Well. Het Wired-artikel bevat een completere geschiedenis dan Rheingolds boek, en vermeldt niet alleen 'love in action'. De ruzies komen hier ook aan de orde, en de dorpsgekken, stalkers en spammers. Zoals de feministische querulant die elke dag weer duizenden regels The Well in slingerde, flaming op 'Nazi penis worshippers' en alles wat los en vast zat. En de moderator die zijn delete-bevoegdheid gebruikte om alle postings van zijn ex-verloofde te wissen en haar eindeloos bombardeerde met agressieve e-mail. (De Well-beings liepen verontwaardigd te hoop tegen de man - tot het stel ineens aankondigde te gaan trouwen. Toen de man later kanker bleek te hebben, stuurden zijn grootste vijanden hem welgemeende beams, om slechts scheldpartijen terug te krijgen. Vier dagen na de sobere huwelijksvoltrekking - goed voor vele virtuele felicitaties - overleed de man. Zijn laatste Well-posting deed hij op zijn huwelijksdag: 'Thank you all, for your presence and affection.')
Elk half jaar was er wel een gigantische crisis op The Well - over het beleid, over een gek, over iemand gekwetste gevoelens. Wired concludeert: 'The Well is, after all, a boiled-down, concentrated essence of what people love and hate about the Net: community and intelligent discourse on the one hand, wackos, poseurs, and flamers on the other.'
Het is waar, overal op het Net zie je fraaie staaltjes van love in action, maar minstens zo veel staaltjes van hate in action. Het is echter de vraag of je, zoals Wired suggereert, het community-aspect geheel aan de love-kant moet scharen, terwijl de rest - 'wackos, poseurs, and flamers' - daarbuiten valt. Het woord 'gemeenschap' lijkt dat op te roepen, het heeft vrijwel nooit een negatieve connotatie. Gemeenschap is goed; gebrek aan gemeenschap is fout, per definitie. Als het woord 'gemeenschap' al in negatieve zin valt, gaat het meestal om extreme sociale controle en geslotenheid - in feite positieve eigenschappen die te ver zijn doorgeschoten. Gemeenschap betekent klaarblijkelijk vooral: sociale harmonie, geborgenheid, opvang, je thuis voelen, je gekend en erkend voelen.
Die dingen bestaan echter niet zonder wrijving en weerstand. Mensen zijn niet alleen gemeenschapswezens, ze zijn ook nog individuen. Individuen die nogal eens iets willen of doen wat haaks op de gemeenschapsnormen staat. Dat is niet voorbehouden aan de hedendaagse individualisering; in alle tijden kenden gemeenschappen hun buitenbeentjes, dwarskoppen en asocialen. Die horen onlosmakelijk bij elke gemeenschap.

Normatieve referentiekaders

Sterker nog, je zou 'gemeenschap' zelfs kunnen definiëren aan de hand van wat als afwijking wordt gezien en hoe daarmee wordt omgegaan. Niet als maat van tolerantie of flexibiliteit van de gemeenschap, maar als maat voor gemeenschap op zich, als maat voor het gemeenschappelijke referentiekader. Een gemeenschap zonder gedefinieerde afwijkingen is geen gemeenschap. Alle gemeenschappen hebben omgangsvormen en instrumenten voor het beheer van de afwijking. Die kunnen verschillende vormen aannemen: publieke moraal, sociale controle, institutionele regulering, sancties, repressie, uitsluiting.
Virtuele gemeenschappen komen daar niet onderuit. Ook daar vindt normatieve regulering plaats. De wijze waarop dat gebeurt, verschilt echter van offline gemeenschappen, zowel traditionele als moderne.
Binnen 'organische' kleinschalige gemeenschappen ben je voortdurend blootgesteld aan het heersende morele referentiekader. Je woont, werkt en leeft binnen de stam of het dorp, en dat bepaalt je positie, je identiteit. Op grond daarvan weet je hoe je je behoort te gedragen en waar de grenzen liggen. Je (her)kent medegemeenschapsleden, compleet met hun posities; je herkent ook direct buitenstaanders. De hiërarchie, de interne wetten, de normen en waarden worden - door het permanente delen van ruimte en tijd - als vanzelf overgeleverd, van generatie op generatie.
Modernisering en industrialisering betekenden een uiteenvallen in ruimte en tijd van veel socialisatiekaders, en dat proces gaat nog altijd door. Het morele gezag van traditionele instituties als kerk, familie, gezin, politiek, school en werk is sinds de jaren zestig afgebrokkeld. Die instituties kunnen de verschillende netwerken waartussen mensen zich bewegen al lang niet meer overkoepelen. Morele oriëntatie en socialisatie gebeurt, behalve via de directe omgang met medegemeenschapsleden uit verschillende private en publieke netwerken, steeds meer via media. Binnen virtuele gemeenschappen lopen die twee dingen in elkaar over: het medium bestaat vooral uit sociale omgang; en de sociale omgang bestaat vaak uit een verwerking van mediaboodschappen.
Hoe komt daar een moreel referentiekader tot stand? Dat begint allereerst bij de algemene noemer waaronder mensen zich virtueel scharen. Dat kan van alles zijn: het verzamelen van Barbiepoppen, het senior- of vrouw-zijn, het leven in een bepaalde regio, een belangstelling voor Net-cultuur of computers. Die noemers brengen al een eigen referentiekader met zich mee, minimaal over de vraag welke kwesties er wel en niet onder vallen. Vragen over Cindy-poppen, horen die thuis in de Barbie-nieuwsgroep? Standpunten over de Kosovo-oorlog, kunnen die op de Nettime-mailinglist? Technisch-administratieve kwesties over een eigen bedrijf runnen, zijn de Webgrrls daar een forum voor?
In elke virtuele gemeenschap duiken op gezette tijden dit soort afbakeningsvragen op. De oorspronkelijke afspraken worden nog eens benadrukt (dan wel aangescherpt of uitgebreid), soms worden er nieuwe subgroepen aangemaakt. Veel mailinglists, nieuwsgroepen en webfora stellen een FAQ samen, waarin ook het bereik en de grenzen van het onderwerp worden geformuleerd.
Off topic postings zijn echter nooit geheel te vermijden. In virtuele gemeenschappen blijft het meestal binnen hanteerbare grenzen. Het al dan niet beschaafd aanspreken van 'overtreders' is voldoende om het niet uit de hand te laten lopen. De overgrote meerderheid van Net-gebruikers blijkt overigens behoorlijk gedisciplineerd, getuige het bestaan van drukke nieuwsgroepen als alt.tasteless en alt.flame, afgebakende plekken waar mensen hun smakeloze dingen en scheldpartijen kwijt kunnen. Het is een wonder hoe netjes de meesten zich daaraan houden.

Permanente onderhandeling

Je zou bijna zeggen: hoe scherper de inhoudelijke afbakening en de onderlinge sociale controle daarop, hoe hechter en steviger de virtuele gemeenschap. Maar dat is niet staande te houden, aangezien virtuele gemeenschappen nog vlottender en vloeibaarder zijn dan real life-netwerkgemeenschappen. Afspraken, mensen en kwesties komen en gaan, en alles moet voortdurend opnieuw tot stand gebracht worden. Virtuele gemeenschappen kenmerken zich eerder door de permanente onderhandelingen over het kader dan door een vaststaand kader op zich. Bij de Webgrrls bijvoorbeeld is het bij elk initiatief voor een nieuwe sub-Webgrrls-lijst (voor professionele IT'ers, voor Rotterdamse Webgrrls) weer een groot debat of dit het geheel schaadt of juist versterkt. Ongeacht de uitkomst - soms komt er een nieuwe lijst, soms niet - zijn het de onderhandelingen op zich die de gemeenschap versterken.
Het principe van de permanente onderhandeling impliceert ook dat elke gemeenschap zijn gekken en querulanten nodig heeft om een gemeenschap te kunnen zijn. Juist die types onderzoeken de grenzen tot gekwordens toe, en houden de onderhandelingen gaande. Misschien kun je zelfs zeggen dat een online forum pas een gemeenschap is als men feilloos kan aanwijzen wie er de vaste gekken zijn...
De inhoudelijke noemer van een virtuele gemeenschap brengt niet alleen normen over de afbakening van het onderwerp mee. Veel onderwerpen komen voort uit reeds bestaande culturen en praktijken, met alle normen en waarden van dien. Die dringen vanzelf door in de virtuele ruimte. In moslimfora bijvoorbeeld is de koran een dominant referentiekader, inclusief een permanente onderhandeling over de interpretatie ervan. In de Sister's Corner, het 'vrouwenhoekje' van IslamiCity, speelde naar aanleiding van een persoonlijk verhaal over een 'onbevredigend huwelijksleven' een discussie over de vraag of dat wel door de beugel kon. Wel degelijk, schreef een vrouw:

We have NOT heard graphic details of some bedroom episodes between a married couple. We are hearing some greivences from a troubled sister who may have other silent comrades who could all benefit from some anonymous comments and new directions for help.
Being discreet seems important for all. I don't doubt the relivance of Sister's quest for help with her seemingly unsatisfing martial life at this time. As Brother Ihussaini states, she does not reveal her name, her family name or even location. The Net goes to many places. Noone could possible guess who or where she may be.
She asked for help and comfort from her sisters. I feel we should not shut her off from support and guideance if it is given in a well meaning manner. Surely Allah would understand and see the good intentions in our hearts as we try to console her and maintain confidentiality.
I think she needs to know that other couples may seem perfect on the outside but have their own troubles inside. She is not alone in her concerns with treatment and what's expected of the wife per her husbands views only.
Not every one can find the answer easily in the Quaran. We were given the gift of intelligence and communication by Allah to use wisely.

Moraal - in de zin van: aanwijzingen omtrent hoe je te gedragen, omtrent wat wel kan en wat niet - is overal aanwezig op het Net. Op skate-sites wordt voortdurend gezegd dat het niet stoer maar dom is om geen knie- en polsbescherming te dragen. In nl.eeuwig.september krijgt de ontrouwe man met de zwangere vrouw ongenadig op zijn lazer. En in nl.roze tikt men elkaar ook op de vingers. Naar aanleiding van de jongen die meldde binnenkort een onbekende te gaan pijpen:

>Wie mag dat dan zijn? misschien ken ik 'm (-;

Kijk, Mario, dat bedoel ik nou met 'grow up'. Die jongen stelt een serieuze vraag, en jij kunt alleen maar een onduidelijk 'grappig' bedoeld antwoord geven. Zo maak je die jongen alleen maar onzekerder, en jaag je hem weg van .roze.

>Het lijkt me niet erg safe - laat staan lekker - te zijn om iemand te pijpen die je _hélemaal_ niet >kent.

Weet jij dan altijd van je sex-partners of ze hiv+ of hiv- zijn? Dacht het niet, en dat is waarschijnlijk wat de vragensteller bedoelde.


Hier worden impliciet normen neergezet voor de omgangsvormen - binnen en buiten de gemeenschap. En hoe meer dat gebeurt, hoe meer deze groepen de naam virtuele gemeenschap verdienen.

Spam en flames

Naast normen die voortkomen uit de inhoud van de onderlinge interactie kennen virtuele gemeenschappen normen die voortkomen uit de vorm, de technische infrastructuur. Het gaat dan om het voorschrijven of verbieden van een bepaald gebruik van de software. Vaak betreft het tekstuele en redactionele normen: 'niet schreeuwen' (niet geheel in hoofdletters tikken) en subjectheaders aanpassen als het onderwerp van een thread intussen is veranderd. Bij de Webgrrls is het de bedoeling dat berichten behalve een zo inhoudelijk mogelijk gedefinieerd subject ook een categorieaanduiding meekrijgen als [comp], [soft], [soc], [fun], [ot] (= off topic), [vac] (= vacature).
De meeste virtuele gemeenschappen hanteren een vorm van netiquette* die om de zo veel tijd moet worden herhaald. Bijvoorbeeld over het knippen*, quoten* en replyen*: knip in lange berichten waarop je antwoordt; gequote tekst duidelijk onderscheiden van eigen tekst; reply onder de quotes en niet erboven et cetera. Of over het al dan niet gebruiken van opmaaktechnische mogelijkheden. Zo stellen veel mailinglists berichten in HTML-opmaak niet op prijs (omdat die een warboel worden bij mensen met minder geavanceerder mailprogramma's), evenmin als attachments*. Die 'technische' normen komen in feite allemaal neer op: het gemak van vele anderen stellen boven het eigen individuele gemak, je een beetje inleven in andere gebruikers.
Netiquette, de etiquette voor 'goed Net-gebruik', bestaat in feite uit een mix van technische, redactionele en sociale normen. Dat is nodig, aangezien het Net geheel nieuwe vormen van verstoring en afwijking mogelijk maakt. Spam bijvoorbeeld is een typisch technich-sociaal probleem dat alleen op het Net voorkomt. Spam bestaat uit massaal verspreide commerciële postings, kettingbrieven of nepmededelingen (hoaxes*). Het gebeurt als commercieel 'wild plakken', uit bewuste pesterij of uit naïviteit. Spam is hoe dan ook 'ongevraagde rotzooi, in grote hoeveelheden'. De benaming spam - een merknaam voor ingeblikte worst - komt uit een sketch van Monty Python, waarin een serveerster in een lunchroom opsomt wat voor broodjes ze hebben: 'Cheese; bacon; eggs; spam; cheese and spam; bacon and spam; eggs and spam; spam and spam; cheese, spam and spam; bacon, spam and spam' et cetera. Tot in het oneindige, net als spam op het Net.
In nieuwsgroepen en mailinglists gebruikt men het woord ook wel voor de digitale diarree van vaste gekken, en in muds en chat-kanalen voor personages of scripts die je scherm onderspuiten met series willekeurige tekens. In de meeste fora wordt bulk-spam geblokkeerd of verwijderd - door individuele moderatoren, door software of door speciale schoonmaakploegen - en in de meeste muds zijn spam-scripts expliciet verboden.
Flaming is een ander typisch Internet-verschijnsel waar een virtuele moraal iets mee moet. Flaming is het losbranden van hysterische of verlekkerde scheldpartijen, zeg maar 'virtueel vuurspuwen'. En op het Net slaat de vlam nogal snel in de pan. Vaak gebeurt dat verlies van zelfbeheersing 'lekker expres' maar even zo vaak door tekstuele onhandigheid of juist door het elkaar moreel aanspreken: 'Dat jij dat nou juist moet zeggen!'
Onderstaande posting komt uit nl.motorfiets en maakt duidelijk dat het daar zeker niet alleen gezellig toeren en bagageruimte delen is. Tegelijkertijd zijn juist de persoonlijke aansprekingen en het ons-kent-ons-sfeertje typerend voor een virtuele gemeenschap:

>>Van de berichten die ik wel geplaatst heb, ligt het percentage met zinnige replies toch wel even wat hoger dan in de brei die jij produceerd. Ik had ook wel verwacht dat juist JIJ op deze discussie het heftigste zou reageren. Maak je niet zo druk joh, ga lekker een stukkie rijden.

>Misschien dat je dat laatste advies zelf kunt opvolgen?????

Dat vind ik altijd wel mooi: Die mensen die Bonzo niet in de killfile willen stoppen omdat ze blijkbaar te veel hebben aan de adviezen enzo die hij post. En dan kwaad zijn dat hij niet alleen maar nuttige dingen schrijft.


Een killfile is een softwarematig afweermiddel dat ingezet wordt als morele aanspraken falen. Een killfile bestaat uit een lijst van personen wier mail- of nieuwsgroepberichten automatisch worden weggefilterd - de gebruiker krijgt hun posting niet meer onder ogen, hoeveel en wat ze ook schrijven. Het is de softwareversie van de sociale raad: 'Ach joh, gewoon negeren.' Dat is immers vaak het enige dat erop zit in een omgeving waarin elke malloot zijn zegje kan doen en kan losbarsten in flaming.
Virtuele gemeenschappen proberen flaming zo veel mogelijk te voorkomen (behalve in alt.flame, daar is het tot kunst verheven, compleet met normen over wat een echt goeie flame is), maar dat is niet eenvoudig. Wat de een een pittig debat noemt, vindt een ander zinloos flamen. Blussen en sussen heeft overigens vaker resultaat dan een expliciet moreel vingertje, en goeie sussers worden in de regel hogelijk gewaardeerd binnen virtuele gemeenschappen. Vooral als dat gepaard gaat met tekstuele elegantie en humor.

Powergaming en virtuele verkrachting

De in zichzelf besloten wereld van een mud roept specifieke eigen normen op. In een Palace is het bijvoorbeeld net zo onbeschoft om je avatar bovenop die van een ander te zetten als het in het dagelijks leven is om plompverloren op iemands schoot te klimmen. Sommige tekstuele muds raden expliciet aan zo veel mogelijk 'atmosferische tekst' te gebruiken om flame-gevoelige misverstanden te voorkomen. (2) Vergelijk bijvoorbeeld de mud-uitingen:

Aileen says, "You are just a plain idiot."

Aileen smirks, one hand on her hip. "You," she says teasingly, "are a plain idiot."


Een andere typische mud-norm is 'no powergaming'. Powergaming bestaat uit tekst waarin je anderen naar je pijpen laat dansen. Vergelijk onderstaande twee regels, beide getypt door het personage Knight2.

Knight2 points his laser gun at you. You are terrified. You scream.

Knight2 points his laser gun at you, preparing to fire.


In de laatste situatie heb je nog een keuze om naar eigen inzicht te reageren; de eerste is powergaming - je reacties zijn al in het spel gebracht door een ander. Hier valt alleen op te reageren door buiten het spel te gaan staan en iemand op de vingers te tikken. Binnen muds geldt dan ook letterlijk de norm: 'Spreek voor je zelf.'
De situatie van powergaming kan nog een graadje erger als die wordt gecombineerd met het hacken van iemands personage. In dat geval is het slachtoffer volstrekt weerloos, alle handelingen worden ingegeven door de aanvaller - al ziet het eruit of jij het doet. Mud-character-hacking is niet eenvoudig en zeker niet elke mud-gebruiker kan het, maar nu en dan is iemand in staat een personage te kapen.
De in de media inmiddels beruchte 'virtuele verkrachting' in de Living Room van LambdaMOO, een grote sociale mud, was hierop gebaseerd. (4) Het personage Mr. Bungle liet, met behulp van een soort virtuele voodoo, zijn slachtoffer allerlei seksuele handelingen uitvoeren, gelardeerd met de nodige 'atmosferische tekst'. De verkrachting bestond geheel uit tekstuitingen, maar dat maakte de gebeurtenis niet minder walgelijk en vernederend voor het slachtoffer.
De virtuele verkrachting vormde op zich een interessante episode in de geschiedenis van LambdaMOO. Niet alleen barstte naar aanleiding hiervan de discussie los over de vraag of 'virtuele verkrachting kan bestaan', maar ook over de vraag hoe de Lambda-gemeenschap voortaan moest omgaan met dit soort gedrag. Mr. Bungle werd vrij snel ge-toad (als personage in een levenloze pad veranderd) door een van de mud-wizzards*, maar niet iedereen vond zo veel macht gerechtvaardigd. Resultaat van de hele kwestie was dat de wizzards hun macht uit handen gaven en LambdaMOO een geformaliseerde democratische beslissingsstructuur kreeg.

Virtuele huisregels

Zo'n geformaliseerde democratie komt overigens niet zo vaak voor in cyberspace. Wel formuleren steeds meer virtuele gemeenschappen - niet zelden door ervaring, schade en schande wijs geworden - expliciet hun algemene normatieve kader. The Well bijvoorbeeld heeft intussen bijzonder uitgebreide Community Guidelines, terwijl het toch begon met zulke simpele regels:

The free-wheeling WELL was launched in 1985 with minimal rules. The aphorism crafted to greet users at the time was: You Own Your Own Words.
Recently this now classic and carefully-tended policy has been expanded into the WELL Member Agreement with detailed explanations of the implications of "YOYOW," as members refer to it.

WELL Policies and Etiquette
The WELL, as a community, functions on mutual respect and cooperation.
Computer conferencing is quite different from face-to-face communication. Only your words travel over the network -- the facial expressions, tone of voice, and other live conversational nuances are completely absent from discussions on The WELL.
Please pay careful attention to how you wield those words. Teasing and sarcasm, for example, often don't travel well. -- that's why people sometimes type symbols such as :-) (look at it sideways) when they want others to know a statement is meant to be humorous.
You may, from time to time, find yourself in disagreement with someone on The WELL. At times like this, keep in mind that it's safer, more polite, and more persuasive to take issue with that person's comments, rather than attacking them personally.


En zo gaat het nog pagina's door. Andere gemeenschappen zijn een stuk bondiger. Zoals PMC-MOO (Post Modern Culture Mud Object Oriented), 'a virtual space designed to promote the exploration of postmodern theory and practice, a place for intellectual meandering'. Niettemin zijn de ultrakorte guidelines ouderwets eenduidig:

Obnoxious behavior is uniformly and universally discouraged here. If someone is being obnoxious, tell that person to stop. If someone tells you to stop, take your act elsewhere. Let's be clear about this: repeated nuisance behavior will cost you your player.

De Community Guidelines voor Q-light, de mailinglist van de Queer Quakers, zijn veel explicieter over wat wel en niet kan, maar bijzonder respectvol jegens opponenten:

Please be tender to others' needs to speak freely. It is not for any of us to decide for others when, where, and how they should "come out." There are many sorts of "coming out." For some Friends it may be that they are queer, for others that they are straight. For another the coming out may be revealing an experience of Grace, while for yet another it may be disclosing having been abused as a child. While all participants are encouraged to be open about their sexuality and spiritual lives, no one should be pressured to "take a position."

Persistent experience has shown that queer mailing lists (particularly Christian ones) attract a few good people who sincerely believe that our lives are immoral, and who believe conscientiously that they must repeatedly call us to repentance, or make disparaging comments about us. We understand the urgency that such people feel, because we too believe that Christians are called by God to follow the promptings of conscience. If you believe that our lives are dishonorable, we ask respectfully that you not post calls for repentance to Q-LIGHT, but rather engage us elsewhere on the net. Please contact the Q-LIGHT administrator to discuss a newsgroup or list in which we can hear your testimony.

Virtuele moraal

Mensen wijzen elkaar voortdurend terecht, al dan niet refererend aan community guidelines of de netiquette. Zowel op inhoudelijke, als sociale en technische gronden. Al is het alleen maar omdat er een voortdurende aanwas van te socialiseren newbies is. Er wordt voortdurend 'moraal' gemaakt, neergezet en - vroeg of laat - weer ondervraagd.
Daarin verschilt het virtuele leven weinig van het echte leven. Moraal is in netwerksamenlevingen allang niet meer een van God of andere instituties gegeven set normen en waarden, moraal moet telkens weer worden gevestigd en bevestigd. Ondanks geweeklaag over het hedendaags gebrek aan normen en waarden, draaien de moraalmachines op volle toeren. Niet alleen in de vorm van oude en nieuwe religies, New Age-stromingen en therapie-ideologieën, maar vooral binnen de media. Wat doet Jerry Springer uiteindelijk anders dan telkens weer de tien geboden neerzetten in hedendaagse parabels?
De permanente productie van online moraal vormt in zekere zin een radicalisering van de gedecentraliseerde offline moraal. In cyberspace is de individualisering van de moraal tot in het extreme doorgevoerd. Iedere gebruiker kan een morele duit in het zakje doen. Paradoxaal genoeg levert dat tevens een radicalisering op van het gemeenschappelijke element van moraal. Virtuele gemeenschappen zijn waarschijnlijk de enige postmoderne gemeenschappen waarin een gemeenschappelijke moraal noodzakelijkerwijs telkens expliciet wordt gemaakt en aangepast.
Dat is overigens niet hetzelfde als een democratisch mechanisme. Democratie is een formeel systeem van insluiting en uitsluiting, met waarborgen voor gelijke zeggenschap (meestal: stemmen) voor de ingeslotenen. Virtuele gemeenschappen zijn weliswaar gebaseerd op bottom-up-zeggenschap, maar er is zelden een formele waarborg voor de gelijke verdeling van die zeggenschap. Sommigen hebben gewoonweg meer zeggenschap dan anderen - soms gebaseerd op macht (providers, systeembeheerders, moderatoren), maar vaker op kennis, inzet, reputatie, humor of schrijfstijl.
En het betekent al helemaal niet dat een en ander gebeurt in prettige harmonie. Voor je het weet, ben je in een flame war beland. Eigenlijk is het een wonder dat het 'morele saldo' binnen bloeiende gemeenschappen bestaat uit een normatief kader waarin zowel geven & nemen als negeren & aanspreken een zeker evenwicht hebben bereikt.

Vrijblijvende anonimiteit

Grote vraag is hoe zo'n evenwicht kan ontstaan in een open systeem dat zich kenmerkt door vrijblijvendheid - 'easy entries' en 'easy exits', zoals mediasocioloog Van Dijk dat noemt. (5) Je glipt makkelijk binnen en even makkelijk weer weg, zonder dat iemand het hoeft te merken. Bovendien kun je tegelijkertijd tot meerdere virtuele gemeenschappen behoren, hetgeen een sense of belonging ook niet ten goede komt. De kwaliteit van de discussies is er dan ook naar: zelden hoogstaand, vooral veel onzin en trivia, meent Van Dijk. Niet bepaald bevorderlijk voor gemeenschapsvorming, zou je denken.
Maar misschien ligt de sleutel tot het raadsel van virtuele gemeenschapsvorming wel precies in die elementen. Net-discussies lijken inderdaad zelden op debatingsalons of efficiënte vergaderingen, maar des te meer op het rommelige leven zelf. Is dit niet hoe mensen gemeenschappen formeren? Je zou die rommeligheid zelfs als uitgesproken positief kunnen zien, als the revenge of the Net-communities, een subversieve reactie op de kouwe drukte, de haast, de efficiency en de managementideologie die alle levensterreinen koloniseert.
Virtuele gemeenschappen hebben inderdaad losse interne banden en weinig sociale cohesie - althans, in vergelijking met het prototypische kleine dorp. Want of dat in vergelijking met postmoderne netwerkgemeenschappen - hedendaagse buurten, steden, geloven en subculturen - ook zo is, is nog maar de vraag. Zo blijken westerlingen tegenwoordig gemiddeld meer dan duizend persoonlijke relaties te hebben, waarvan er vijftig tamelijk hecht zijn en slechts vijf intiem. Driekwart heeft na tien jaar een geheel vernieuwde kring van intimi. (6) Het hedendaagse persoonlijke leven bestaat zo bezien ook voor het merendeel uit vrijblijvende, instabiele banden.
Moderne westerse gemeenschappen kenmerken zich bovendien door een strikte scheiding tussen het openbare en het private leven. Het openbare leven bestaat uit anonieme passanten die niet met elkaar communiceren; directe communicatie is voorbehouden aan het bekendennetwerk, aan het private. Het openbare is anoniem, non-interactief en 'asociaal' geworden; het sociale is geïndividualiseerd en geprivatiseerd.
Dat is bepaald een breuk met het dorp, waar het 'openbare' sociale netwerk van familie, buren en collega's dagelijks en praktisch samenvalt met het 'private' bekendennetwerk, en waar anonimiteit en non-interactie slechts aan de orde is voor de grote buitenwereld buiten het dorp. In moderne urbane gemeenschappen is de grote buitenwereld echter voortdurend aanwezig, in al zijn anonimiteit en non-interactie. Dat werkt letterlijk vervreemdend, aangezien praktisch iedereen een vreemde is voor een ander. Familie, buren en collega's zijn er nog wel, maar op de achtergrond. De banden met hen zijn zwak, tenzij ze zijn opgenomen in de private vriendenkring die welbewust en planmatig wordt onderhouden.
De teloorgang van de figuur van de ouderwetse buur is wat dat betreft illustratief. In dorpsgemeenschappen is/was dat een vanzelfsprekende figuur met wie een band bestaat op basis van, tja, noem het 'organisch toeval'. Sympathiek of niet, met dezelfde interesses of niet, met je buur heb je een speciale band. Er is wat dat betreft niks te kiezen, maar des te meer te delen en uit te wisselen: praatjes, gereedschap, sociale controle en moraal.
In de infrastructuur van moderne netwerkgemeenschappen heeft de buur zijn sociale plaats verloren. Buren zijn anonieme onbekenden of semi-anonieme types die men hoogstens groet. Zij kunnen soms promoveren tot vrienden c.q. agendapunten in het private netwerk, maar daar is meer voor nodig dan het toevallige naast elkaar wonen. De zuivere buur - met wie je een dagelijkse omgang hebt in een niet-anonieme en semi-openbare setting - is steeds zeldzamer aan het worden.

Pseudonieme interactie

Versterkt het Internet nu die vervreemdende anonimiteit? Het cliché wil dat 'iedereen op het Internet anoniem is', maar niets is minder waar. Vanuit absolute anonimiteit is geen enkele sociale relatie te onderhouden. Anoniem is letterlijk 'geen naam hebben', en dus geen identiteit en geen eigen geschiedenis die voor anderen (her)kenbaar is.
Wie communiceert met anderen, is echter per definitie niet anoniem. Elk woord dat je uitwisselt met anderen maakt iets zichtbaar van je verhaal, je identiteit. En hoe vaker je dat doet, hoe meer patroon daarin komt en hoe (her)kenbaarder je wordt.
Ook zonder opgave van je echte naam is er op het Net altijd een unieke naam, een pseudoniem, waaraan je (her)kenbaar bent: je inlognaam, je e-mailadres, je nickname*, je avatar of wat dan ook.
Dat hoeft niet altijd hetzelfde pseudoniem te zijn; het is technisch tamelijk eenvoudig om te wisselen van e-mailadres of nickname. Toch gebeurt dat zelden vanuit een behoefte aan totale anonimiteit en ongrijpbaarheid. Gewone Net-gebruikers hanteren hun verschillende pseudoniemen en mailadressen selectief en strategisch. Zij doen dat om gekend en herkend te worden binnen een bepaalde virtuele gemeenschap zonder dat dat gevolgen heeft voor hun positie in en deelname aan andere gemeenschappen. Mensen willen bijvoorbeeld niet dat hun baas erachter komt dat ze posten in nieuwsgroepen over aids of SM; ze willen het hebben over hun incestervaringen of hun verslaving; ze willen de Scientology Church bekritiseren zonder de sekte op hun dak te krijgen; ze willen niet dat e-marketeers hun digitale gegevens in kaart brengen et cetera.
In de volksmond heet dit 'anoniem blijven', maar binnen de gemeenschappen waar zij hun verhaal neerleggen, zijn zij niet anoniem maar een persoon. Zelfs hackers die onderling opscheppen over hun al dan niet legale praktijken gebruiken jarenlang dezelfde persoonlijke nickname - soms zelfs als handtekening na een geslaagde hack. Het gaat hier immers om het opbouwen van reputaties en geschiedenissen binnen een gemeenschap. 'Pseudonimiteit' vormt geen beletsel voor gemeenschapsvorming. Integendeel, het kan zelfs een voordeel zijn.
Anonimiteit is een kenmerk van een massa, een zwijgende ontvangende partij, waarin ieder even gezichtsloos is en niemand er speciaal toe doet. Anonimiteit is ook een dominant kenmerk van hedendaagse real life-openbaarheid. Op het Internet daarentegen draait het niet om passieve anonimiteit maar om interactieve pseudonimiteit. Hier kan eenieder ertoe doen en uit de anonimiteit van de massa treden.
Misschien is dat wel een van de meest onderschatte kenmerken van het Internet en van virtuele gemeenschappen. Ertoe doen, verschil maken, op welke schaal dan ook - het is een fundamentele levensbehoefte van mensen, een vorm van sociaal-psychologische worteling. Dat is niet hetzelfde als megalomane geldingsdrang of hypes als 'iedereen kan uitgever of miljonair worden', het gaat om iets heel bescheidens. Het gaat niet eens om macht of invloed of een stem in een democratisch geheel, het gaat zelfs niet om gelijk krijgen. Het gaat om een minimale sociale erkenning van je bestaan.
Een beoordeling daarvan in termen van 'vrijblijvendheid' en 'weinig sociale cohesie' gaat voorbij aan het sociale en psychologische belang van dit eenvoudige 'ertoe doen'. Het miskent ook de gemeenschapsvormende kracht van de pseudonimiteit, die immers interactieve omgang mogelijk maakt tussen mensen, ongeacht of zij 'vreemden' of 'bekenden' zijn. En die omgang is hoe dan ook de basis van een sociaal weefsel, van sociaal kapitaal zelfs, volgens Fukuyama. (7)

Virtuele buren en de kracht van losse banden

Hoewel er allerlei soorten banden ontstaan op het Net - vriendschappen, verliefdheden, huwelijken - blijken zogeheten medium-strength ties het meeste voor te komen. (8) Dat is precies het type band dat in het echte leven steeds meer lijkt te verdwijnen in de splitsing tussen enerzijds anonieme vreemden en anderzijds private bekenden.
Dit type relatie lijkt veel op de figuur van de buur. Je kiest ze niet uit, zoals vrienden; ze zijn gegeven met de ruimte-tijdconstellatie van de virtuele gemeenschap. Je hebt met ze te maken op grond van virtueel toeval. Je hoeft ze niet eens aardig of slim te vinden, ze bevinden zich ergens op de vlottende grens tussen bekend en vreemd, ze kunnen de meest intieme dingen van je weten en met andere feiten uit je leven geheel onbekend zijn. Dat neemt niet weg dat er veel te delen en uit te wisselen is: praatjes, meningen, hulp, gereedschap, sociale controle en moraal.
Daarmee is niet gezegd dat de virtuele buur een compensatie vormt voor de teloorgang van de echte buur. Het Net compenseert niet; het radicaliseert enerzijds tendensen uit real life en creëert anderzijds nieuwe vormen van gemeenschappen en banden. De figuur van de virtuele buur is een nieuw type sociale band.
Deze band heeft een paar voordelen boven offline bekendennetwerken. Het private netwerk bestaat meestal uit eenzelfde soort mensen met eenzelfde soort bronnen (van informatie of moraal). Als sterke-banden-vrienden niet kunnen voorzien in een bepaalde hulp- of informatiebehoefte, wijken mensen ook in het echte leven uit naar hun reservoir van zwakke-banden-contacten. Die zijn echter moeilijker bereikbaar dan de virtuele buren op het Net, zowel in organisatorische als in sociaal-morele zin (kun je het wel maken om die uit het oog verloren vriendin ineens een vraag voor te leggen?). Virtuele buren zijn bereikbaarder, iets aan hen vragen schept geen verplichtingen en de groep is bovendien minder - of op een andere manier - homogeen dan het real life-bekendennetwerk. Het is een ervaring die veel mensen hebben op het Net: zij gaan daar om met mensen die ze in hun gewone leven niet zouden tegenkomen of niet zouden zien staan.
Bovendien vinden er op het Net voortdurend switches plaats tussen verschillende soorten banden. Zo kunnen virtuele buren vrienden worden, en worden real life-vrienden en bekenden via forwarding en crossposting geïntroduceerd in andere gemeenschappen. De Internet-onderzoekers Wellman en Gulia signaleren hierin een tegenbeweging tegen de huidige trend van de 'privatisation of community', de tendens dat persoonlijke netwerken steeds meer functies overnemen van publieke gemeenschappen: 'The architecture of the Net facilitates weak and strong ties that cut across social milieus - be they interest groups, localities, organizations, or nations - so that the cyberlinks between people become social links between groups that otherwise would be socially and physically dispersed.' (9)
Het is het klassieke utopische beeld van de global village waarin alle sociale grenzen worden overstegen. Dat lijkt echter een stap te ver. Buren op zich maken nog geen organisch dorp, en virtuele buren op zich maken nog geen global village.

Poreuze persoonlijke netwerken

Wel is het zo dat op het Internet de grenzen tussen persoonlijke netwerken en publieke gemeenschappen poreuzer zijn dan in het echte leven. Internet-gebruikers forwarden berichten van collega's en vrienden naar virtuele buren en van virtuele buren naar vrienden en collega's. In het persoonlijke e-mailadressenboek zitten ze allemaal bij elkaar. Het is precies die poreuze sociale constellatie waar virussen als Melissa en I Love You kwaadaardig gebruik van maken. Deze virussen verzenden zichtzelf automatisch als attachment naar de eerste vijftig e-mailadressen in het adressenboek van het programma Outlook. Wie zo'n virus ontvangt, besmet binnen de kortste keren zijn of haar hele virtuele bekenden- en burennetwerk (voor zover ze in het e-mailadressenboek zitten). En die besmetten op hun beurt weer hun hele netwerk. Wat dat betreft is zo'n adressenboekvirus een interessant instrument om sociale relaties op het Internet in kaart te brengen...
Elk mens op aarde schijnt maximaal zes 'netwerksprongen' verwijderd te zijn van willekeurig welk ander mens. Tussen mij en pakweg Bill Gates zitten dus zes sociale stappen. Dat moet dan ongeveer zo gaan: ik ken 1) een vrouw met 2) een tante in Amerika die 3) een collega heeft die ooit in een AA-groep heeft gezeten met 4) een vrouw wier 5) ex-partner tegenwoordig de beste vriend is van 6) Bill Gates.
Het principe van deze zes socialenetwerkstappen is op het Net voortdurend op de achtergrond werkzaam. De community-site www.sixdegrees.com heeft het principe zelfs expliciet als uitgangspunt genomen. De site presenteert zich als volgt:

Unlike any other community on the Web, sixdegrees is your home for building real-life relationships with the people you're interested in, starting with the people you know. Based on the theory of six degrees of separation, you form your personal community by adding the people you know to your list of sixdegrees contacts. Each person you list then adds the people they know, building connected communities. You can then use special sixdegrees tools to stay involved with existing friends and contacts and build exciting new relationships with members you'd like to get to know.

Sixdegrees.com begon in 1997 met het private netwerk van de oprichter, bestaande uit zeven mensen. Tegenwoordig is sixdegrees.com een Internet-bedrijf met een miljoen aangesloten leden, terwijl de database volgens het bedrijf groeit met zo'n tienduizend namen per dag.
Het is een interessante vraag of er met de opkomst van het Internet nog steeds zes sociale stappen nodig zijn om bij willekeurig wie uit te komen. Het in niet ondenkbaar dat de reeks erdoor verkort is tot vijf of vier stappen. Immers, Internet-gebruikers hebben een contactennetwerk dat niet alleen bestaat uit gewone persoonlijke bekenden en familie maar ook uit virtuele buren. Aangenomen dat virtuele contacten niet in de plaats komen van andere contacten, betekent dit dat Internet-gebruikers een groter sociaal netwerk hebben dan niet-Internet-gebruikers. Hoe groter dat netwerk, hoe meer kans op een directe schakel naar een volgend netwerk. Het is niet moeilijk voor te stellen dat als schakel 1 in mijn netwerk een Webgrrl is die voor haar Internet-bedrijf veelvuldig in Amerika komt, er nog maar een paar schakels nodig zijn om bij Bill Gates uit te komen.
Zonder nu al te utopisch te worden over 'de hele wereld onder handbereik', is het toch deze poreusheid tussen persoonlijke netwerken en gemeenschapsnetwerken die het Internet tot zo'n eigenaardig sociaal medium maakt. Losse virtuele banden creëren weliswaar geen sociale cohesie voor de gehele global village, maar wel degelijk vormen van sociale dwarsverbanden die er voorheen niet waren.

Het raadsel van de publieke bron

Dat mensen op het Net voortdurend hulp vragen en geven aan 'vreemden' staat in sterk contrast met de hedendaagse 'omstandersmoraal': het feit dat bijna niemand uit het publiek geneigd is in te grijpen als iemand in moeilijkheden is. Mensen schijnen wel eerder te interveniëren als zij de enige omstanders zijn. Oftewel, als duidelijk is dat hun aanwezigheid ertoe doet. Uit dat gegeven valt iets af te leiden over hoe het Net werkt. Aangezien mensen daar voortdurend vreemden helpen terwijl zij weten dat er veel andere omstanders zijn, ervaren zij hun aanwezigheid op het Net blijkbaar niet als 'opgenomen zijn in een anoniem publiek'. Zij ervaren het Net kennelijk eerder als een situatie van individuele handelingscompetentie.
De Net-hulp aan vreemden geven mensen niet vanuit een berekenende boekhouding, in de zin van: 'Ooit moet deze persoon mij een gelijkwaardige wederdienst leveren'. De kans daarop is immers klein, juist vanwege de losse banden. Als er al een soort boekhouding meespeelt, betreft die eerder de gemeenschap. Zoals Howard Rheingold schreef over The Well: 'The person I help may never be in a position to help me, but someone else might be.' Het gaat hier niet om persoonlijke, 'organische' afhankelijkheid of een individuele boekhouding, het gaat hier om een virtuele gemeenschapsbron waarop je kunt rekenen als je zelf wat bijdraagt. En zelfs als je niets bijdraagt, kun je daaruit putten, want het Net kan heel wat lurkers* en 'parasieten' verdragen voor de bron opdroogt.
De vraag is hoe dat kan, en hoe het mogelijk is dat er - ondanks losse banden, easy entries en easy exits - zo veel zinvolle interactie en samenwerkingsverbanden bestaan op het Net. Peter Kollock en Marc Smith stelden zich precies die vraag. (10) Zij wijzen op het klassieke probleem rond de levensvatbaarheid van public goods ('a resource from wich all may benefit, regardless of whether they have helped create the good') onder collectief beheer: de verleiding voor ieder individu afzonderlijk om egoïstisch te putten uit de publieke bron. Wanneer te veel individuen dat doen, droogt de bron op en heeft niemand er meer wat aan. Kollock en Smith noemen dit het 'free-rider-dillemma' en gaan na hoe dit werkt in algemene publieke voorzieningen en in publieke fora op het Internet.
Zij baseren zich daarbij op het werk van de antropologe Elinor Ostrom. (11) Zij deed onderzoek in verschillende 'organische' gemeenschappen in Europa, Azië en Canada naar het beheer van collectieve weidegronden, viswaters en irrigatiesystemen en kwam tot de conclusie dat zelfbeheer door de gemeenschap de meeste kans van slagen heeft onder de volgende voorwaarden:
1. De gemeenschap van gebruikers is kleinschalig en overzichtelijk, wie er wel en niet toe behoort is voor iedereen duidelijk.
2. De vigerende regels en normen omtrent het beheer sluiten aan op de lokale omstandigheden en behoeften van de gemeenschap.
3. De gemeenschapsleden hebben zeggenschap over veranderingen van die regels.
4. Externe autoriteiten respecteren deze autonomie.
5. Er is een monitoringsysteem vanuit de gemeenschap zelf waarmee het gebruik van de bron wordt gevolgd.
6. Er is een gradueel systeem van sancties op onacceptabel gebruik.
7. De gemeenschapsleden hebben toegang tot goedkope arbitragemechanismen in geval van conflicten.
Gelden deze uitgangspunten nu ook voor succesvolle publieke fora op het Internet? Daar ziet het wat betreft de eerste twee voorwaarden niet naar uit. Die zijn zo 'organisch' geworteld in een lokale, kleinschalige gemeenschap dat ze geheel niet aan de orde lijken voor virtuele gemeenschappen. Publieke fora op het Net zijn vaak juist grootschalig, en door de easy exits is al helemaal niet duidelijk wie er wel en niet toe behoren. Wat 'lokale omstandigheden en behoeften' in zo'n context nog kunnen zijn, is bepaald niet eenduidig.

Digitale sociale controle

Kollock en Smith wijzen er echter op dat schaal op het Net heel anders werkt dan in het echte leven. In real life-publieke voorzieningen is grootschaligheid inderdaad een struikelblok voor effectief zelfbeheer. Ten eerste wordt de schade van oneigenlijk gebruik verdeeld over zo veel mensen dat het vanuit het individu bezien verwaarloosbaar wordt. In geval van een collectief beheerd viswater: 'Niemand zal merken aan zijn vangst dat ik vis buiten het toegestane seizoen.' En ten tweede: hoe groter de groep, hoe anoniemer en onzichtbaarder elk individu, en hoe moeilijker te monitoren. 'Niemand merkt het, en niemand zal mij daarop aanspreken.'
Grootschaligheid op het Internet impliceert echter geen verminderde transparantie. Als een individu in een nieuwsgroep een absurd lange posting doet, is de schade aan bandbreedte voor elke andere deelnemer even groot, ongeacht of er tien of tienduizend andere deelnemers zijn. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het andersom werkt: hoe groter de groep, hoe meer schade, want veel meer mensen hebben er direct last van. En velen zullen dat ook laten weten aan de overtreder. Het monitoringsysteem wordt vanzelf geactiveerd in gevallen van overtreding.
Het is waar dat lurkers - mensen die nemen zonder te geven - onbeperkt aan virtuele free-riding kunnen doen. Zij blijven onzichtbaar en anoniem, ze zijn niet te monitoren of aan te spreken. Maar zij brengen ook geen schade toe. Immers, wat zij nemen zonder iets terug te geven is informatie, en dat heeft niet de eigenschappen van een regenwoud of een visstand. Wie in een regenwoud kapt zonder aan heraanplant te doen, put de bron uit, maar informatie wordt niet minder van individuele consumptie zonder teruggave.
Er lijkt op het Net zelfs sprake van een omkering van het waarde-effect van individuele handelingen. Offline kan één individu onevenredig veel schade aanrichten aan publieke goederen; online kan één individu een heel publiek domein onderhouden voor grote groepen mensen. (12) Wat bijvoorbeeld Adri Verhoeff in zijn eentje doet voor het bijhouden van FAQ's, spam-opruiming en dergelijke voor de nl-nieuwsgroephiërarchie is van onschatbare waarde voor het Nederlandse publieke domein. (13)
Eén individu op het Net kan er onevenredig veel toe doen in positieve zin. Dat hangt ook samen met een ander groot verschil met real life-grootschaligheid: de minimale kosten van digitale communicatie en coördinatie. Voor de organisatiekosten maakt het weinig uit of een mailinglist, nieuwsgroep of webforum een grootschalig of kleinschalig publiek aantrekt.
Grootschaligheid is dus geen probleem voor collectief beheer op het Net. De afbakening van groepsgrenzen is dat wel. Wie er wel en niet tot een virtuele gemeenschap behoren is niet op voorhand duidelijk, het wordt niet bepaald door een geopolitieke ordening, persoonlijke afhankelijkheid of een materieel belang als gezamenlijk viswater. Virtuele groepsgrenzen ontstaan pas gaandeweg de interactie, door de afbakening van het onderwerp, herhaalde interactie en een vaste kern van trouwe deelnemers. De totstandkoming van die grenzen maakt dan ook eerder deel uit van het groepsproces en het collectieve beheer dan dat het een voorwaarde daarvoor is. En dan nog blijven die grenzen permanent in beweging, onderhevig aan een wisselwerking tussen de wensen van de huidige deelnemers en de geschiedenis van de gemeenschap.

Virtueel zelfbeheer

Amy Jo Kim, een bekende 'community designer', wijst in dit verband op het belang van wat zij noemt 'backstory': de eigen geschiedenis van een virtuele gemeenschap die op de een of andere manier moet worden doorgegeven aan newbies. (14) De afbakening van groepsgrenzen en het idee van gemeenschap komen tot stand in confrontaties tussen het oude en het nieuwe, maar terwijl het nieuwe vanzelf aanspoelt, vereist het oude actief onderhoud. Dat kan gebeuren met webarchieven en FAQ's, maar ook met gastvrouwen of -heren die newbies 'socialiseren'. Provocerend wijst Kim erop dat er wat betreft de omgang met backstory en het inwijden van newbies heel wat te leren valt van religies en sekten.
Veel virtuele gemeenschappen worden echter niet van 'bovenaf' georganiseerd en ontworpen, compleet met geïnstrueerde moderatoren en begeleiders. De meeste ontstaan min of meer spontaan, doordat mensen virtueel bij elkaar klonteren en in de loop der tijd een infrastructuur en inhoud tot stand brengen die ze gezamenlijk delen. Min of meer spontaan, dat wil zeggen nooit geheel gereguleerd en nooit geheel vanzelf. De virtuele dynamiek bestaat uit een voortdurende wisselwerking tussen toeval en plan, tussen technische en sociale mechanismen, tussen wat vanzelf gaat en wat inzet vereist.
In die dynamiek blijken sommige voorwaarden van Ostrom voor succesvol zelfbeheer van een publiek goed hun eigen virtuele gedaante aan te nemen:
1. De virtuele gemeenschap is transparant en overzichtelijk in die zin dat individuele handelingen zichtbaar zijn voor iedereen. De groep is vlottend maar bestaat op elk moment uit leden die kenbaar en aanspreekbaar zijn. Pseudonimiteit en losse banden vormen daarvoor geen obstakel.
2. De vigerende regels en normen omtrent het beheer sluiten aan op de technische en sociale omstandigheden en behoeften van de gemeenschap. Dit geldt onder andere de omgang met newbies en met de eigen geschiedenis.
3. De gemeenschapsleden hebben zeggenschap over veranderingen van die regels. Deze notie is overigens reeds lang gemeengoed - 'virtual community builders' wijzen keer op keer op het belang van zaken als 'give the power to the people', 'keep the dialogue going', maak de regels vatbaar voor debat en verandering. (15)
4. Externe autoriteiten respecteren deze autonomie. Dit geldt - binnen de grenzen van wat juridisch aanvaardbaar is - voor providers en andere infrastructuuraanbieders.
5. De permanente zichtbaarheid en interactie creëert een moreel 'monitoringsysteem' vanuit de gemeenschap zelf. Dat bewaakt niet alleen de vigerende technische en sociale regels binnen het publieke forum, het vormt tevens een productieapparaat voor normen en waarden voor het leven daarbuiten.
6. Er is een gradueel systeem van sancties op onacceptabel gebruik. Te denken valt aan: private aanspreking, openbare waarschuwing, sociale veroordeling, technische uitsluiting van het forum indien mogelijk, abuse-melding bij de provider van de overtreder. De eerste 'sancties' staan op overtreding van interne regels, de laatste op zaken als spamming en bewuste sabotage.
7. De gemeenschapsleden hebben toegang tot goedkope arbitragemechanismen in geval van conflicten. Dat kan bestaan uit een formeel geregelde interne arbitragestructuur, maar ook uit een publiek debat in de gemeenschap over de kwestie. Eventuele externe bemiddelaars zijn te putten uit de aanpalende persoonlijke netwerken van de gemeenschapsleden. Providers kunnen die functie ook op zich nemen, mits zij het vertrouwen hebben van alle partijen.
Als aan al deze voorwaarden is voldaan, is er sprake van een bloeiende virtuele gemeenschap die zelf het beheer voert over een publieke bron. Het grootste verschil met real life-gemeenschappen die dit met succes volbrengen, is wederom het feit dat digitale publieke bronnen deel uitmaken van een open systeem. Het gebruik van virtuele publieke bronnen is dan ook niet beperkt tot de gemeenschap die zich druk maakt over het beheer en de regels - het is in principe open voor elke passant. Zonder dat de bron of de moraal eronder lijdt.


© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000