© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000




8 DE POLITIEKE ECONOMIE VAN HET PUBLIEKE DOMEIN

Het moge duidelijk zijn dat virtuele gemeenschappen en identiteiten bepaald niet automatisch utopische sociaal-politieke vernieuwingen bewerkstelligen. Begin jaren negentig verwachtten activisten en academici heel wat van het Net - democratische vernieuwing, multiculturele harmonie - maar intussen zijn die de hooggespannen verwachtingen bijgesteld.
Ook door bijvoorbeeld Howard Rheingold, die nog altijd zeer actief is in de virtual-community-beweging. In mei 2000 onderkende in 'The New Interactivism: A Manifesto for the Information Age' nog wel het revolutionaire uitgangspunt: 'The Internet makes it possible for citizens to publish, broadcast, and converse online. No longer do citizens need to be uninformed because the mass news media have merged into a handful of entertainment profit centers, nor do we have to remain voiceless.' Maar, zo eindigt hij: 'There is no guarantee that the potential power of many-to-many communications will make a difference in political battles about the shape of our future. But if we don't try, we definitely won't make a difference.' (1)
Bijgestelde verwachtingen, dus. Dat betekent niet dat virtuele gemeenschappen 'uit' zijn of nog slechts een hobby van een paar activisten en academici die intussen wat sadder and wiser zijn geworden. Integendeel. Virtuele gemeenschappen staan in het brandpunt van de Internet-belangstelling. Eind 1998 signaleerde The New York Times: 'The Latest Internet Buzzword: Community'. En het is waar. Terwijl virtuele gemeenschappen enerzijds de belichaming vormen van een ouderwetse bottom-up-zelforganisatie tegen de bulldozer van de commercialisering en globalisering, vormen zij anderzijds ook de lievelingen van e-commerce-marketeers.

Dot-com: commercie en community

Vrijwel elke grote site heeft inmiddels - te midden van allerhande toeters en bellen - ergens een afdeling 'communities'. De vijf best bezochte sites van het Internet herbergen niet voor niets vrijwel alle gebruikerscommunities: 1. AOL Websites 25.491 miljoen; 2. Yahoo! 22.024 miljoen; 3. MSN 15.628 miljoen; 4. Lycos Network 9768 miljoen; 5. Excite@Home 9362 miljoen (bron: Nielsen/NetRatings januari 2000; aantallen bezoekers per week).
AOL (America Online) is 's werelds grootste Internet-provider, met van oudsher - uit de tijd dat AOL nog geen deel uitmaakte van het Internet, maar een commercieel besloten netwerk was - vele eigen fora en communities. De andere vier zijn zoek-, index- en gratismailsites, die niet draaien op betalende abonnees. Zulke sites moeten het vooral hebben van webadvertenties en dienen hun publiek dus zo lang mogelijk op de site te houden. Ze ontwikkelden zich tot zogeheten webportalen: toegangsplekken die alle deuren naar het Net openen en die je dus telkens weer als uitgangspunt opzoekt. Geïndexeerde informatie, zoekmogelijkheden en gratis mail zijn daarvoor niet genoeg: onderlinge interactie en community, dat is wat mensen trekt en bindt. De afdeling 'communities' verwijst op zulke portalen niet via hyperlinks naar community-sites elders op het Net - community is iets wat ter plekke gemaakt moet worden, onder het motto: 'Start your own community!' Het is ongetwijfeld een aansporing die je alleen op het Internet kunt vinden.
En het werkt, juist doordat dit soort sites vaak ook het (gratis) gereedschap bieden waarmee mensen direct aan de slag kunnen. De community-infrastructuur biedt meestal homepage-ruimte met voorgeprogrammeerde opmaakstijlen en community-rubrieken als een gezamenlijke agenda of een digitaal familiefotoalbum. Het gereedschap kan verder bestaan uit zelf te beheren webfora, mailinglists en chatrooms. Het resultaat is een waaier van honderden, soms duizenden groot- en kleinschalige gemeenschappen, die weer geïndexeerd en geordend worden aangeboden op het portaal, onder klassieke categorieën als Health, Travel, Lifestyle, Family, Entertainment et cetera.
De gemeenschappen die mensen op dit soort sites creëren, beslaan de hele sociale en politieke bandbreedte: bij Excite bijvoorbeeld vallen onder Lifestyle zeer populaire gemeenschappen als Levensgeheimen, Ouderschap van meerlingen en het 12-stappenplan van de AA, maar ook de zelfbewuste zwarte gemeenschap Soulcity - networking for Brothas and Sista's. Sommige communities hebben duizenden ingeschreven leden, andere slechts een twintigtal (vooral families die hun eigen Net-plek creëren), enkele zelfs maar één. Ook dat laatste is een typisch Internet-fenomeen.
Het maakt allemaal niet uit. Zo'n e-commerce-/e-community-strategie slaat hoe dan ook meerdere vliegen in één klap: het sluit aan bij de do-it-yourself-cultuur, maar ook bij de gemakscultuur van voorgeprogrammeerde handigheidjes. En vooral: het lost het hedendaagse marketingprobleem van de versplintering van doelgroepen op. Waar mensen de mogelijkheid hebben zichzelf naar onderwerp te organiseren, tekenen zich vanzelf hun voorkeuren en interesses af. Resultaat is een soort doorlopend zelforganiserend marketingonderzoek. Een bloeiende virtuele gemeenschap is vanuit een dot-com*-perspectief een geprofileerd potentieel klantenbestand, een doelgroep van bereikbare consumenten die praktisch bij je op de stoep bivakkeren. Ze zijn te benaderen met gerichte reclame op hun eigen community-site. En desnoods zijn hun digitale persoonsgegevens te koop. Dot-com lijkt kortom niet alleen te staan voor dot-commercial maar steeds meer ook voor dot-community.

De community-markt

De dot-community-trend breidt zich steeds verder uit. Niet alleen sites die gebruikersverkeer willen genereren voor hun primaire dienst (algemene zoekservices, elektronische veilingen, Internet-toegang), creëren als secundaire dienst communities. Er zijn steeds meer webportalen die geheel draaien op het aanbod van een community-structuur. Daarmee zijn virtuele gemeenschappen een primaire dienst geworden.
ForumOne (www.forumone.com) bijvoorbeeld is een zoekmachine die niets anders indexeert en verzamelt dan elders op het Web aanwezige interactieve fora. Inmiddels zijn dat er meer dan driehonderdduizend. Verder biedt de site allerhande ondersteuningsmateriaal voor community-builders: softwaretips, boeken, handleidingen, cursussen. En natuurlijk communities voor community-builders.
Insidetheweb (www.insidetheweb.com) doet het iets anders. Dit is een hosting service* voor webfora, onder het motto: 'Create your own community'. Ook hier de bekende categorieën: onder 'religie en spiritualiteit' zijn alleen al zeventienhonderd webcommunities gecreëerd, onder huisdieren tweeduizend. Dit zijn trouwens middenmoters, de grote community-klappers gaan weer over muziek (zevenduizend), sport (zevenduizend) en tv (drieduizend).
De 'host your own community'-markt is booming op alle fronten, via allerlei technieken. E-Groups (www.egroups.com) richt zich vooral op mailinglists die je ter plekke kunt aanmaken en beheren via het Web, Third Voice (www.thirdvoice.com) en Post-at (www.post-at.com) creëren communities via een soort interactieve memootjes die gebruikers over websites van anderen heen kunnen 'plakken'. Powwow (www.powwow.com) biedt eigen webgebaseerde community-software met ingebouwde forum- en instant-messaging-mogelijkheden. Het bedrijf beweert dat er inmiddels meer dan drie miljoen Powwow-communities zijn.
Andere community-building-sites richten zich niet zozeer op een specifieke techniek als wel op een inhoudelijk bindmiddel. Klassieke geobiografische identiteiten als vrouwen, homo's, ouderen, reumapatiënten en zwarten blijken zich daar uitstekend voor te lenen. Zo is onlangs Black Rewards (www.BlackRewards.com) opgericht, door een bedrijf dat zich ten doel stelt 'to develop Internet shopping communities for multicultural consumers with each ethnic group having its own branded site'. Er zijn plannen voor LatinoRewards.com, JewishRewards.com, ChineseRewards.com en JapaneseRewards.com.
Daarnaast zijn ook hobby's als koken en reizen te exploiteren volgens het commerce-/community-model. Smulweb (www.smulweb.nl), Reisweb (www.reisweb.nl) en Sportweb (www.sportweb.nl) zijn daar Nederlandse voorbeelden van, met gratis homepage-ruimte en interactieve fora die kook- en reisgekken zelf kunnen vullen en beheren.
Geef mensen de ruimte en wat gereedschap, zorg dat ze elkaar kunnen vinden en ze zorgen vanzelf voor de content en voor veel verkeer op de site. Een goudmijn voor marketeers en adverteerders. Bovendien staat niet zelden in de kleine lettertjes dat de site-eigenaar het copyright bezit op alle door gebruikers geproduceerde inhoud. Smulweb bijvoorbeeld kan zo kookboeken met gebruikersmateriaal uitgeven als het bedrijf dat zou willen.
Het lijkt wel een virus. De opkomst van marketinghandboeken als Net Gain: Expanding Markets through Virtual Communities. Community-builder-sites die niet alleen thema's behandelen als 'how to build and sustain your own community', maar ook steeds meer 'how to sell your online community'. Dure Internet-conferenties met namen als 'Communities '99: Building Knowledge and Business' (plus verontruste subculturele tegenhangers als: 'Are the Money Men Killing the Net?'). Het telecommunicatiebedrijf Ericsson dat jaarlijks de Ericsson Internet Community Award uitreikt aan een non-profitorganisatie en online seminars aanbiedt over community building (www.ericsson.com/erica). Steeds meer nieuwe management- en consultancyfuncties: community manager, virtual community consultant, community resources manager, community developer.
Communities zijn hot business, potentieel elektronisch goud. De eerste verzilveringen worden binnengehaald met een beursgang. Onlangs heeft online uitgever Salon.com the Well opgekocht, om gelijk ook maar naar de beurs te gaan. Ivillage, Women.com en Third Age zijn al langer beursgenoteerde e-community-bedrijven, en hoewel sinds het einde van de dot-com-hype in maart 2000 ook hier de koersen niet meer zijn wat ze waren, gaan de fusies, overnames en beursnoteringen op het community-front nog altijd door. De nieuwsbrief Online Community Report (www.OnlineCommunityReport.com) bericht er maandelijks over. De headlines zien er dan bijvoorbeeld zo uit:

- Salon Goes Public at $100 Million+
- Looksmart Acquires InsideTheWeb
- WELL Engaged Buys Proxicom Forums
- News Corporation Invests in Sixdegrees
- Third Age Media Secures $89 Million in Financing
- Delphi Shares Ad Revenue with Forum Hosts
- Electric Communities Becomes Communities.com
- CollegeClub.com Acquires CollegeBeat.com
- VerticalNet Acquires CertiSource
- United News & Media Acquires ParenthoodWeb.com
- Quote.com Launches Community Area
- Gay.com Demonstrates User Loyalty
- Snapshop Adds Commerce to Community

Pseudo-gemeenschappen?

Je kunt je afvragen of dit nog wel 'echte' gemeenschappen zijn. Zijn het geen ordinaire marketingtrucs, gegoten in de vorm van pseudo-gemeenschappen? Als elk commercieel webportaal zich laat voorstaan op levendige 'communities', als televisiezenders hun publiek aanspreken als 'familie' en tijdschriften hun lezeressen als 'vriendin', dan zijn daar zeker vraagtekens bij te zetten. Kenmerkt onze tijd zich door de opkomst van steeds meer pseudo-gemeenschappen met een marketingdoel?
De socioloog Beniger schreef daarover het inmiddels klassieke artikel 'Personalization of Mass Media and the Growth of Pseudo-Community'. (2) Pseudo-communities zijn volgens Beniger door de massamedia geregisseerde commercieel interessante publieksgroepen die zogenaamd persoonlijk worden aangesproken. Denk bijvoorbeeld aan persoonlijk geadresseerde massamailings, compleet met een schijnbaar echte handtekening van de directeur van de loterij of boekenclub. Of 'persoonlijke' aanbiedingen op grond van via Air Miles-achtige kaarten verkregen data. Nu herkennen de meeste mensen deze pseudo-persoonlijke aansprekingen direct als nep, maar Beniger signaleert dat mensen, juist doordat zij zich bewust zijn van dit soort nep, extra gevoelig worden voor massamediasterren met een authentieke uitstraling. Beniger noemt als voorbeeld de Amerikaanse radiopresentatrice Kate Smith die, als 'gewone, simpele vrouw', in de jaren veertig in één dag uitzenden voor 39 miljoen aan 'oorlogsaandelen' (war bonds) wist te slijten aan het publiek.
Benigers analyse komt neer op: massamediale pseudo-persoonlijke boodschappen via pseudo-authentieke boodschappers zorgen voor de opkomst van steeds meer pseudo-gemeenschappen, ten koste van organische gemeenschappen en werkelijk persoonlijke contacten.
Nu schreef Beniger zijn artikel eind jaren tachtig en sindsdien is er op het gebied van massamedia en personalisering heel wat gebeurd. Het is nog maar de vraag is of de nieuwe ontwikkelingen zijn analyse onderstrepen of juist ondermijnen. Zo zou je kunnen zeggen dat de tendens van personalisering van mediaboodschappen zich sinds de jaren negentig gedemocratiseerd heeft: van professionele mediasterren naar gewone mensen in talkshows, reality-tv en gluurprogramma's als Big Brother. Niks zo authentiek als gewone mensen. En gewone mensen brengen vanzelf hun gemeenschapsbanden mee in hun mediaboodschappen: buren, familie, de kroegvrienden, de plaatselijke drumband. Dat zou wijzen op een verschuiving in de media van pseudo- naar echte gemeenschappen. Aan de andere kant zijn de publieksgroepen van deze programma's ook te zien als typische pseudo-gemeenschappen, gemanipuleerd vanuit een massamediaal marketingmodel.
Met de opkomst van het Internet is daar nog iets bij gekomen. Voor het eerst sinds de geschiedenis van de massamedia communiceren de leden met elkaar. Zijn het dan nog wel pseudo-gemeenschappen? Beniger heeft het ergens in een bijzin over een 'true academic community', die het werkelijke karakter van een pseudo-persoonlijke massamailing kon doorgronden doordat zij er onderling over praatten. Kennelijk is het cruciale onderscheid tussen echte en pseudo-gemeenschappen gelegen in het al dan niet onderling kunnen uitwisselen van informatie.
Daaraan ontbreekt het niet op het Internet. Ook in virtuele gemeenschappen die zijn opgezet door marketeers en portaaleigenaren is dat cruciaal. Is dan elk verschil tussen een commercieel en een sociaal geïnitieerde virtuele gemeenschap verdwenen? Nee, dat niet. Bottom-up-gemeenschappen hebben maar één doel: de gemeenschap draaiend houden, terwijl commercieel georganiseerde gemeenschappen altijd twee doelen hebben: het in stand houden van de gemeenschap én het genereren van inkomsten voor de eigenaar. Hoewel het lang goed kan gaan, kunnen die twee doelen met elkaar botsen. En dan zullen de inkomsten (of het gebrek eraan) zwaarder wegen dan het gemeenschapsbelang.

Virtuele gemeenschapseconomie

Het ziet er naar uit dat de dot-community-trend een blijvertje is. Het is te eenvoudig dit af te doen als de laatste marketinghype in de dot-comedy, die ook wel weer snel zal verdwijnen. Dat de jacht op digitaal goud de vorm aanneemt van community-marketing, getuigt zeker van begrip voor de sociale dynamiek van het Net. Het Internet gaat in zijn functionaliteit en gebruikersmacht immers de kenmerken van klassieke massamedia ver te buiten. Het medium wordt hier een omgeving, een sociale plek waar mensen zich kunnen bewegen. Zo'n plek vertoont veel gelijkenissen met een markt: een plek voor de realisatie van ruil en de bestendiging van relaties, voortgedreven door de dynamiek van vraag en aanbod c.q. vraag en antwoord, zo min mogelijk gehinderd door externe regulering, uitmondend in het overleven en soms de institutionalisering van de meest succesvolle aanbieder.
En het gaat om meer dan slechts een oppervlakkige gelijkenis met een markt. Elke gemeenschap - organisch of institutioneel - deelt materiële bronnen en producten waaromheen een vorm van gemeenschapseconomie ontstaat. In het klassieke dorp in Afrika gaat het letterlijk om de waterbron, in een stad als Utrecht of een land als Nederland gaat om infrastructurele voorzieningen (elektriciteit, fietspaden, sociale zekerheid). Hoewel gedeelde bronnen die de vorm aannemen van geïnstitutionaliseerde voorzieningen vaak niet meer als gemeenschapsbezit ervaren worden, zijn het precies die dingen die ingezetenen tot een gemeenschap maken (vooral als er iets over te klagen is). Dat geldt ook voor virtuele gemeenschappen. Die delen in de eerste plaats een bepaald infrastructureel kader. Of het nu gaat om Usenet, een listserver* (voor mailinglists) of een webhostingservice - er is altijd een infrastructurele omgeving met eigen, min of meer materiële bronnen: web- en geheugenruimte, interactieve functionaliteit, eigen e-mailadressen, eigen zoekmachines et cetera.
Kunnen virtuele gemeenschappen ook andere materiële dingen met elkaar delen? Op het eerste gezicht niet. Virtuele gemeenschappen lijken per definitie te draaien op immateriële, communicatieve uitwisseling. Mensen geven elkaar tips, praktische informatie, troost en kritiek, ze delen ervaringen, kennis, lief en leed. In feite geven leden van virtuele gemeenschappen elkaar precies die goederen die heden zo schaars lijken: tijd, aandacht, erkenning, saamhorigheid. Maar in strikte zin is het geen materie - het bestaat uit immateriële digitale tekst, code van nullen en enen.
Het is echter vreemd gesteld met de (im)materialiteit van digitale tekst. Digitale tekst kan immers een directe materiële, fysieke uitwerking hebben. Als programmacode bijvoorbeeld, zowel in de vorm van virussen als gewone software. Hoe dan ook wordt er heel veel van dit soort (im)materieel spul uitgewisseld op het Net. Dat vormt immers het gereedschap om virtueel te kunnen functioneren, of het nu gaat om een webbrowser, een spelletje, een antivirusprogramma, javascriptcode voor een webfunctie of een compleet instant-messaging-systeem. Hoewel het meeste ook commercieel te koop is, wordt veel van dit gereedschap gratis en voor niks ontwikkeld en uitgewisseld binnen virtuele gemeenschappen.
Op de virtuele grens tussen materieel en immaterieel zit, behalve softwarematig gereedschap, bovendien meer. Als de Webgrrls elkaar klussen, banen, jonge katjes en afgeschreven computers toespelen, is dat dan geen materiële uitwisseling? En dan zijn er nog allerhande diensten. Bij de Webgrrls gaat het om diensten als het opzoeken van URL's en iemand daarnaar verwijzen, het uitzoeken van bepaalde instellingen van een programma, het uitschrijven van een stap-voor-staphandleiding, het uitwerken van FAQ's, virtueel rood scootertje spelen (via e-mailinstructies de defecte computer van een mede-Webgrrl repareren), een eigen FTP-server* met software openstellen, het samenstellen van digest-nieuwsbrieven*, het bijhouden van de wie-is-wie-webpagina's, het onderhoud aan de Webgrrls-website, het organiseren van cursussen. Het houdt het midden tussen vrijwilligerswerk en een gifteconomie. Hier vindt arbeid, productie en consumptie plaats, in een eigen virtuele netwerkeconomie die zich onttrekt aan de wetten van de reguliere geldeconomie.

Publiek domein

De sociale dynamiek van het Net kun je echter evengoed bekijken vanuit een andere metafoor dan die van de markt. En wel vanuit de metafoor van het publieke domein. Publiek domein is te definiëren als een vorm van openbaar gebied met een maatschappelijke functie, waar geen enkel privaat of politiek belang prevaleert boven de sociale belangen van het collectief dat er gebruik van maakt. Het Internet vertoont daar vele gelijkenissen mee, zeker in haar 'tweede' oorsprong, die van netwerk voor de uitwisseling van academische kennis. De 'eerste' oorsprong was militair en besloten, maar dat bleek historisch geen obstakel voor het ontstaan van een publiek domein.
Historisch gezien is er trouwens veel te leren van de algemene dynamiek waaraan het publiek domein onderhevig kan zijn. Er was natuurlijk al publiek domein ver vóór het Internet- en massamediatijdperk. In westerse agrarische samenlevingen was publiek domein primair een territoriumgebonden concept: de traditionele gemene gronden of commons, gemeenschappelijke stukken weidegrond waarop gemeenschapsleden hun eigen vee konden laten grazen. Dit publiek domein was vrij ten behoeve van een collectief belang, een belang dat niet privaat of politiek werd georganiseerd. Het moest wel worden beheerd, want niemand was gediend bij overbegrazing en uitputting. Dat sociale beheer bestond uit onderlinge afspraken over gebruik, onderhoud en sancties voor free riders. Soms kwam het tot de teloorgang van het publieke domein door asociale free riders - wat sociologen noemen de 'tragedy of the commons' - maar de grootste tragedies werden veroorzaakt door het opspelen van een externe autoritaire macht in de tijd van de enclosures: de oorspronkelijke grootgrondbezitters omheinden het gemeenschappelijke land om er hun private schapen te laten grazen ten behoeve van de opkomende wolindustrie. Met deze enclosures veranderde definitief de aard van de gemeenschap en de samenleving. De vraag naar de lotgevallen en de functie van het publieke domein hangt dus sterk samen met de vraag wie het er voor het zeggen heeft, zo kunnen we leren uit deze tragedy of the commons.
De functie van het publieke domein bestaat uit de realisatie van maatschappelijke 'goederen' die nodig zijn om de samenleving leefbaar en levend, ja zelfs in leven, te houden. Die maatschappelijke goederen variëren naar plaats en tijd - ze kunnen bestaan uit concrete voorzieningen als een waterput of dorpspomp, weidegrond, parken, speeltuinen, aanplakzuilen of tv-kanalen, maar ook uit onstoffelijke dingen als liedjes, literatuur of software. Deze voorzieningen bestaan ook in privaat bezit en beheer, maar bij publiek domein is er hooguit een 'eigenaar-op-de-achtergond'. Het beheer en de invulling van het publieke domein gebeurt meestal door een mix van overheid, markt en publiek (denk aan publieke omroepen, buurthuizen, parken). De maatschappelijke functie kan pas uitgeoefend kan worden als noch de staat, noch de markt, noch private personen of organisaties er domineren.
Het antwoord op de vraag 'wat is een publiek domein?' kun je dus negatief formuleren: waar niet de staat en niet de markt regeert. Je kunt het ook positief formuleren: een plek waar het sociale regeert, oftewel datgene wat gebruikers c.q. gemeenschapsleden onderling regelen in interactie, samenwerking en confrontatie.
Dat heeft natuurlijk implicaties. Ten eerste wat betreft de voorwaarden. Alleen als voorwaardelijke kwesties als toegang, prijs en 'eigendom-op-de-achtergrond' geregeld zijn, is er iets als een sociaal beheerd domein mogelijk. De toegang tot de commons was sociaal-geografisch bepaald (ieder die eigen vee had in de geografische gemeenschap rond de grond), de prijs bestond uit het af en toe wat tijd en arbeid investeren, en de grootgrondbezitter op de achtergrond maakte geen aanspraak op eigen gebruik van de grond. Ten tweede heeft het consequenties voor de gang van zaken rond het gebruik. Sociaal publiek beheer impliceert voor de gebruikers een zekere vrijheid om te kunnen opereren, gezamenlijke zeggenschap en onderlinge totstandkoming van regels. Deze implicaties gelden voor de klassieke gemene gronden, maar evengoed voor hedendaags publiek domein.

Dot-commons

Publiek domein in geïndustrialiseerde en geïnformatiseerde netwerksamenlevingen betreft echter nauwelijks nog territoria, in de regel gaat het om heel andere maatschappelijke bronnen. Bronnen die niet kant-en-klaar door de staat of de markt geregeld of geleverd kunnen worden doordat ze bestaan bij de gratie van onderlinge sociale interactie. Vrije recreatie, openbare ontmoetingsplekken (derde plaatsen), open informatie-, kennis- en ervaringsuitwisseling - dat zijn in de hedendaagse netwerksamenleving maatschappelijke bronnen van vitaal belang. Deze bronnen vergen vormen van publiek domein, ook en juist als die dingen daarnaast ook in private en politieke domeinen worden geregeld.
Dit publieke domein heeft niet alleen een reproductieve functie (socialisatie, sociale cohesie, individuele ontspanning) maar ook een productieve - denk aan wetenschappelijke, culturele en sociale innovatie. Hetzelfde geldt voor digitaal publiek domein, te definiëren als: digitale netwerkplekken die sociaal beheerd worden door de gebruikersgemeenschap zonder dat een eventuele eigenaar-op-de-achtergrond zich ermee bemoeit. Ook dit type publiek domein is een voedingsbodem voor sociaal-culturele vernieuwing. En niet te vergeten: productvernieuwing. Want ook daarin draagt het digitale publieke domein zijn steentje bij, bijvoorbeeld in de vorm van lesmethoden, spelletjes, software en andere digitale teksten. Wellicht is ook dat een reden waarom virtuele gemeenschappen en het publieke domein dat zij creëren en beheren, zo interessant is voor marketeers en marktleiders. Hier worden immers culturele en economische uitvindingen gedaan. En als die niet op de een of andere manier beschermd worden liggen ze voor het oprapen voor marktexploitanten.
Het digitale publieke domein is op meerdere manieren instrumenteel te gebruiken. Bijvoorbeeld als plek om 'het publiek' te bereiken met een externe boodschap. Het publiek vormt hier geen onderlinge openbaarheid maar een audience voor mediaconglomeraten als Time Warner AOL, Excite-Chello en commerciële omroepen. Oftewel een markt, een doelgroep voor bedrijven. De hele dot-com-economie draait in feite op die belofte: publiek = markt. 'Going public' betekent niet toevallig hetzelfde als een beursgang. Publiek = geld.
Ook voor overheden kan 'het publiek' een instrumenteel concept vormen, vaak eveneens in de vorm van publiek = markt. Met name beleidsnota's op het gebied van 'elektronische snelwegen' en telecommunicatie zijn onthullend in hun taalgebruik: publiek en burgers heten hier vrijwel standaard 'consumenten'. Daarnaast functioneert er in parlementaire democratieën natuurlijk ook de notie publiek = kiezers (op de verkiezingenmarkt) en in totalitaire staten de echt naargeestige notie publiek = totaal te controleren onderdanen. Bepaalde vormen van publiek domein, zoals lokale digitale fora voor politieke debatten en kritiek, zijn daar überhaupt niet toegestaan.
Het ziet er kortom naar uit dat zowel de staat als de markt de neiging hebben het publieke domein te gebruiken voor hun eigen belangen. En dat kan in sommige situaties zeker een bedreiging vormen voor de primaire sociale functies die daar vervuld worden.
Wellicht is het zinvol om hier wél een onderscheid te maken tussen 'pseudo-' en 'echt' publiek domein, zeker voor het digitale domein. Echt publiek domein wordt primair beheerd en gereguleerd door de gebruikers, zoals de algemene Usenet-groepen, open IRC-kanalen, open-source-producten* en public domain software*. Pseudo-publiek domein daarentegen wordt instrumenteel gebruikt of beheerd door een macht buiten de gebruikers: een formele commerciële eigenaar, een sponsor, een politieke partij of een ander staatslichaam dat een extra vinger in de pap heeft. Vormen van digitaal pseudo-publiek domein zijn dan bijvoorbeeld Usenet-groepen van providers en bedrijven, webfora op overheids- en bedrijvensites en al de netwerkplekken die worden aangeboden door commerciële community hosts.
Deze vormen van pseudo-publiek domein zijn zeker geen totale 'nep', ze kunnen wel degelijk de algemene sociale functie van 'zuiver' publiek domein uitoefenen. En pseudo-publiek domein brengt ook niet per definitie slechts pseudo-gemeenschappen voort. Er zijn duizenden virtuele gemeenschappen op duizenden community- en club-afdelingen van duizenden dot-com-sites die een sociale betekenis hebben voor de deelnemers. Het pseudo-publieke karakter van het beheer-op-de-achtergrond van het domein doet daar niks aan af. Menselijke gemeenschappen zijn wat dat betreft taai en flexibel als onkruid. Ze kunnen praktisch overal ontstaan, overal waar mensen zijn en waar ze, al dan niet noodgedwongen, iets delen. Dat kan zelfs plaatsvinden onder de meest bizarre en barbaarse omstandigheden, zoals in concentratiekampen of gevangenissen.

Tijdelijke autonome zones

Pseudo-publiek domein kan dus zowel de sociale functie van zuiver publiek domein uitoefenen als echte gemeenschappen voortbrengen. Wat is dan eigenlijk nog het verschil met 'zuiver publiek domein'? Het verschil zit 'm in de feitelijk permanente status van onzekerheid omtrent de continuïteit. Vroeg of laat treedt er in pseudo-publiek domein een vorm van enclosure op. Dit omdat een markt- of een overheidslogica nu eenmaal per definitie andere prioriteiten stelt dan de sociale dynamiek van de gebruikers. Die twee soorten dynamiek kunnen een tijd lang sporen, maar ingrepen van bovenaf, van de eigenaar-op-de-achtergrond die ineens op de voorgrond treedt, liggen altijd op de loer.
Op zo'n moment van enclosure wordt zichtbaar dat de interactie binnen de gemeenschap uiteindelijk afhankelijk is van wat de eigenaar toestaat of eist. In het meest extreme geval wordt een site of een forum gewoon opgeheven als er deze niet genoeg verkeer, geld of beoogde inhoud genereert, of als er te veel ordinaire scheldpartijen c.q. politieke ruzies plaatsvinden. Dat is dan pech voor de inmiddels gesettelde communities.
Ingrepen door een commerciële eigenaar kunnen ook bestaan uit het ineens geld vragen voor voorheen gratis tools of lidmaatschappen, of uit een community-beleidswijziging. AOL bijvoorbeeld was jarenlang een uitermate herbergzame plek voor homo's en lesbo's, maar daarin is verandering gekomen. Een journalist signaleerde: 'For an old member, returning after an absence of a year, there's a distinct smell of antiseptic in AOL's queer cyberspace. You see it in the more prominent warnings from forum moderators that "distasteful" comments will be deleted, in top-of-the page admonitions that "personal ads" are inappropriate and perhaps most forcefully in the fact that it now takes three navigational turns to reach the gay and lesbian sections. (...) Together, these buffers amount to an implication that gay men and lesbians, while welcome, need to conform to AOL's standard (read heterosexual) ethos.' (3)
Bij AOL ging de beleidswijziging sluipend, Yahoo! kwam in 1999 plots met de aankondiging van nieuwe 'terms of service', waarin al het materiaal van gebruikers in clubs en communities botweg werd geconfisqueerd:

By submitting Content to any Yahoo property, you automatically grant, or warrant that the owner of such Content has expressly granted, Yahoo the royalty-free, perpetual, irrevocable, non-exclusive and fully sublicensable right and license to use, reproduce, modify, adapt, publish, translate, create derivative works from, distribute, perform and display such Content (in whole or part) worldwide and/or to incorporate it in other works in any form, media, or technology now known or later developed.

Een storm van protest raasde prompt over het Net en Yahoo koos uiteindelijk eieren voor zijn geld. Het incident maakte in elk geval ook duidelijk dat communities niet helemaal machteloos staan tegenover dit soort ingrepen, en het soms gewoon kunnen winnen. E-culture kan sterker zijn dan e-commerce. En e-commerce moet daar maar mee leren omgaan. Net zoals e-culture moet leren omgaan met e-commerce.
Dat betekent niet dat gebruikers er het best aan doen zich verre te houden van het pseudo-publieke domein. Het betekent wel dat het als gebruiker zinvol is je te realiseren of je gemeenschapsruimte publiek of pseudo-publiek domein is. Je kunt maar beter bedacht zijn op vormen van dreigende enclosures.
In feite geldt dat ook voor 'zuiver' publiek domein. Ook dat heeft meestal een eigenaar-op-de-achtergrond. Er bestaat immers niet zo veel op deze wereld dat helemaal geen eigenaar heeft. Ja, de lucht, de taal, de genetische code van de mens - maar zelfs op dat laatste wordt geprobeerd patent te claimen. Misschien is elke vorm van publiek domein altijd hooguit een 'tijdelijke autonome zone' (4), totdat men begint met de enclosures. Uiteindelijk kan de eigenaar-op-de-achtergrond altijd ineens van gedachten of beleid veranderen en een ander belang laten prevaleren boven het sociaal-publieke belang. Een openbaar park of een tv-kabel kan per slot van rekening ook ineens door een gemeente worden verkocht worden aan een commerciële exploitant.
Of het publieke domein beter af is met de staat als eigenaar-op-de-achtergrond is niet in zijn algemeenheid te zeggen. In een stabiele, democratische rechtsstaat als Nederland is het publieke domein waarschijnlijk veiliger onder de hoede van de overheid dan van de markt (wat dat betreft heeft Nederland een kans laten liggen met de privatisering van de Digitale Stad). Maar in landen als China en Singapore ligt dat anders. En in landen waar zowel de overheid als de markt gedomineerd worden door corruptie en instabiliteit, is het digitale publieke domein beter af met ideële internationale non-gouvernementele organisaties.

De gratiseconomie

De kwestie (pseudo-)publiek domein op het Internet is er overigens niet eenvoudiger op geworden met de opkomst van de 'gratiseconomie'. Publiek domein lijkt immers synoniem met 'openbaar en gratis, voor iedereen toegankelijk'. En zo'n beetje alles lijkt tegenwoordig gratis op het Net: niet alleen software, webruimte en voorzieningen, ook toegang op zich (bij de zogeheten free providers). Een aantal gratis providers zorgt er bovendien voor dat gebruikers geen telefoontikken meer hoeven te betalen, en sommige geven zelfs geld toe als de gebruikers lang genoeg surfen op hun site.
Deze gratiseconomie lijkt zich in te schrijven in de traditie van het Net: open systemen en gratis publiek domein ten behoeve van iedereen. Maar zoals een oud Net-credo wil: 'There ain't no such thing as a free lunch.' Betaal je geen abonnementsgeld, dan betaal je wel op een andere manier.
Het is waar dat in de gratis dot-com-economie de prijs niet direct wordt uitgedrukt in geld, maar uiteindelijk gaat het wel om winst. De free providers zijn immers geen filantropische instellingen. In deze gratiseconomie wordt ook gewoon een boekhouding bijgehouden van wat er is geïnvesteerd, en op termijn zal er een batig saldo moeten zijn. Gezien de miljoenen die worden geïnvesteerd, zal er ooit flink verdiend moeten worden. Dat gebeurt nu nog niet. E-commerce komt heel traag van de grond en rendeert vooralsnog nauwelijks. Free providers moeten hun inkomsten vooral halen uit de verkoop van advertentieruimte en/of data. Daar ligt dan ook in de eerste plaats de prijs voor de gebruiker: blootstelling aan reclame, en vooral aan datamining, het aftappen en aggregeren van allerhande persoonsgebonden data (surfgedrag, voorkeuren, zelfs naam- en adresgegevens).
Advertenties en dataverkoop zijn voor de dot-com-bedrijven trouwens rare inkomstenbronnen. In feite zijn ook dit slechts investeringen, namelijk van de bedrijven die reclame maken of consumentenprofielen opkopen in het kader van hun potentiële productverkoop. Het roept een bizar beeld op van een gratis-dot-com-economie die draait op een eindeloze keten van investeringen. Yahoo! is een van de weinige free dot-com-firma's die winst maken (door advertentie-inkomsten), maar als de adverteerders niet ook zelf op een gegeven moment winst maken, zullen ze afhaken uit de keten.
Dit soort economie wordt wel de attention economy genoemd: via gratis diensten verkeer en aandacht te trekken van gebruikers, in de hoop dat genoeg gebruikers uiteindelijk de aangeprezen producten zullen kopen. Waar dan ook in de keten. Het is de vraag of de attentie-economie ooit een volwaardige winsteconomie zal worden, maar het is duidelijk wel de bedoeling.
Toch bestaan er ook vormen van gratiseconomie die niet een vorm van verhulde winsteconomie zijn. Een ruileconomie bijvoorbeeld. Een economie van wederzijds geven en nemen, waarbij de transacties in evenwicht zijn. Ook in dit model wordt in een boekhouding bijgehouden van aanbod, afname en openstaande posten. De posten op de rekening kunnen bestaan uit geld, materiële goederen of immateriële diensten c.q. verplichtingen, of een mix daarvan. Het doel is slechts een sluitende boekhouding - geen tekorten maar ook geen winst. In de digitale praktijk wordt dit model vaak gehanteerd door community-netwerken in de Verenigde Staten, en ook de Nederlandse Digitale Stad draaide in haar begintijd op dit model. De toegang voor gebruikers kan gratis zijn doordat het netwerk verder vooral draait op vrijwilligers, fundraising en sponsors. Alle partijen leggen iets in - geld, apparatuur, software, kennis of arbeid - en krijgen in ruil iets gelijkwaardigs terug. Niemand hoeft meer terug te krijgen dan hij erin stopte; het systeem beoogt geen privaat surplus.
Het is niet eenvoudig om te midden van het gratis dot-com-geweld zulke eilanden met een principiële ruileconomie in stand te houden. Soms gaan community-netwerken simpel ten onder, of ze buigen om naar de attentie-economie of naar het gewone commerciële model van directe betaling door gebruikers. Met alle mogelijke gevolgen voor de uitoefening van de sociale functie van het publieke domein.

De gifteconomie

Eilanden zijn sowieso moeilijk te handhaven in een open systeem. Dat geldt zowel voor ideële ruileconomie-enclaves als voor dot-com-eilanden. Daardoor valt de dominante economie op het Net niet te typeren als een ruileconomie (met een bijgehouden boekhouding van uitstaande verplichtingen) en ook niet als een winsteconomie (met een vooropgezet batig saldo voor één van de partijen). Richard Barbrook analyseerde de Internet-dynamiek als een gifteconomie. (5) Een economie die draait op het weggeven van geschenken, zomaar - een gratiseconomie zonder winstoogmerk, een ruileconomie zonder boekhouding, zonder verwachting van een gelijkwaardige tegenpresentatie. Een gifteconomie die vooral draait op het vestigen en herbevestigen van sociale relaties.
Het concept van de gifteconomie komt uit de antropologie, met name die van niet-westerse samenlevingen, en Barbrook verbindt dat met de oorsprong van het Internet. Niet dat het Net een cadeautje is van het Amerikaanse militair-industriële complex - al zit daar zeker wat in - Barbrook doelt hier op het niet-geplande, onofficiële gebruik ervan: 'The Pentagon initially did try to restrict the unofficial uses of its computer network. However, it soon became obvious that the net could only be succesfully developped by letting its users build the system for themselves.'
De eerste generatie niet-militaire gebruikers bestond uit de academische gemeenschap, die al van oudsher werd aangedreven door een gifteconomie waarin onderling kennis werd uitgewisseld: 'Within small tribal societies, the circulation of gifts established close personal bonds between people. In contrast, the academic gift economy is used by intellectuals who are spread across the world. Despite the anonymity of the modern version of the gift economy, academics acquire intellectual respect from each other through citations in articles and other forms of personal recognition for their individual efforts by openly collaborating with each other through the academic gift economy.'
Dit type respect en erkenning is niet voorbehouden aan de academische gemeenschap. Voor alle soorten gebruikers is een boel te vergaren in die economie van de erkenning: aandacht, zelfbevestiging, naambekendheid, exposure, reacties, contra-informatie, sociale contacten, plezier.
Barbrook wijst erop dat de gifteconomie nog altijd dominant is, ook voor 'gewone', niet-academische gebruikers: 'When they go online, almost everyone spends most of their time participating within the gift ecomomy rather than engaging in market competition.' Lezen en schrijven in nieuwsgroepen, webfora of mailinglists, gratis software creëren, up- of downloaden, bestanden op de eigen computer openstellen voor anderen - het maakt allemaal deel uit van die gifteconomie.
Het allersterktste punt van de gifteconomie is dat ze vrijwel onaantastbaar is door externe autoriteiten. Het juridische verbod op de activiteiten van het bedrijf Napster (dat een centrale index aanbiedt van auteursrechtelijk beschermde muziekbestanden die individuele Internet-gebruikers van elkaars computer kunnen plukken met behulp van speciale Napster-software) kan niet voorkomen dat gebruikers onderling bestanden blijven uitwisselen. Is het niet met Napster, dan wel met behulp van Gnutella* en Freenet*. Deze open source software doet hetzelfde (en meer) als Napster, maar heeft geen eigenaar en geen centrale index op het Net. En is dus niet juridisch aan te pakken.
Dit lijkt in de verste verte niet op een 'gelijkwaardige' ruileconomie. Het systeem van de gifteconomie is veel robuuster, aangezien het technisch en sociaal zo is 'geconfigureerd' dat er voor iedereen altijd meer te halen is dan te geven - een optimale situatie voor het instandhouden van de dynamiek van de commons. Ook een zuiver pragmatisch of zelfs hebberig en egoïstisch gebruik ervan schaadt die dynamiek niet.
Die gifteconomie kan bovendien vreedzaam bestaan naast de dot-com-economie. Barbrook schrijft: 'When they're online, people constantly pass from one form of social activity to another. For instance, in one session, a net user could first purchase some clothes from an e-commerce catalogue, then look for information about education services from the local council's site, and then contribute some thoughts to an ongoing discussion on a listserver for fiction writers. Without even consciously having to think about it, this person would have succesively been a consumer in a market, a citizen of a state, and an anarcho-communist within a gift economy.'
Barbrook ziet dit als serieuze vorm van 'anarchocommunisme en dot-communism'. Hij schreef later de verhandeling 'Cyber-communism: How the Americans Are Superseding Capitalism in Cyberspace', in zijn vuistje lachend over hoe de dot-com-industrie het hele systeem van het kapitalisme van binnen uit opblaast door het Paard van Troje binnen te halen: de gifteconomie. Dat is wellicht wat al te voorbarig, maar feit is dat e-culture een factor is waar e-commerce rekening mee moet houden. En hoewel e-commerce kan parasiteren op e-culture, is dat andersom even goed het geval.
Het is nog maar de vraag of de ene kracht in staat is de andere totaal op te eten of te marginaliseren. Zo lang het Internet een open systeem blijft, is dat niet waarschijnlijk. In een open systeem zullen immers altijd kieren en gaten optreden waar zich vormen van publiek en pseudo-publiek domein zullen nestelen. Sterker nog, zo'n open systeem bestaat vooral uit kieren en gaten.
En dat zijn precies de plekken waar het gebeurt, in die eigenaardige sociale dynamiek van geven en nemen, van doorgeven en doornemen, van delen en mededelen. Wat daar gebeurt is sociale en culturele innovatie. Virtuele gemeenschapsvorming.


© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000