Hoofdstuk 9
uit: Marianne van den Boomen, Internet-ABC voor
vrouwen (oktober 1995)
NETPOLITIEK
Netwerken bestaan niet alleen uit een verzameling
computers. Netwerken is in de eerste plaats een werkwoord,
een sociale activiteit die begint bij betrokkenheid en niet
bij de prompt op je beeldscherm. Dit is het uitgangspunt van
maatschappelijke organisaties die computernetwerken gebruiken
als activeringsmiddel. Of het nu gaat om milieu-, vrouwen-,
vredes- of mensenrechtenorganisaties, of het nu gaat om de
opbouw van de Palestijnse staat, onafhankelijke media in
voormalig Joegoslavië, de VN-Vrouwenconferentie te
Beijing of solidariteit met seropositieven computernetwerken
kunnen daar een cruciale rol in spelen.
Dubbelkarakter
De tijd dat 'links' op voorhand
zo'n beetje alles afwees wat maar met technologie te maken
had, is voorbij. Waar ooit technologie werd verafschuwd als
een kapitalistisch produktiemiddel, dat arbeid afstoot en
uitholt, het milieu vernietigt en mensen vervreemdt van
elkaar, wordt technologie tegenwoordig steeds meer gezien op
dezelfde dubbelzinnige manier als arbeid. Deels een
uitbuitingsmechanisme, een vervreemdend controleapparaat,
maar noodzakelijk om te overleven. En soms kan het zelfs
intellectuele bevrediging en persoonlijke groei brengen.
Technologie heeft evenals arbeid een dubbelkarakter, met
zowel een insnoerende kant als een openleggende kant.
Dat
betekent niet dat technologie op zichzelf neutraal is, dat
het slechts een kwestie is van welk gebruik ervan wordt
gemaakt, ten goede of ten kwade. Zo simpel is het niet. Alsof
een apparaat een knop heeft voor 'goed' gebruik en eentje
voor 'slecht' gebruik, en we alleen maar de juiste knop
moeten indrukken.
Een technologisch apparaat heeft in
feite maar één knop voor de moraal: de
aan/uitschakelaar. Wie die schakelaar aanzet om het apparaat
te starten, laat tevens de 'ingebouwde moraal' van de machine
draaien. Uit een pistool zal iets dodelijk bedreigends komen,
uit een eenweg-tv-kabel voorgeprogrammeerde beelden. Die
moraal is al dan niet bewust virtueel ingebouwd tijdens het
ontwerp en de fabricage. En die moraal wordt verwezenlijkt in
de sociale context waarin het apparaat gaat draaien. De
gebruiker heeft geen andere keuze dan aan of uit. Wie zich
wil bemoeien met de maatschappelijke en morele gevolgen van
technologie, zal zich dus zowel moeten bemoeien met de
sociale context als met de wijze waarop de apparatuur wordt
vormgegeven.
Maar computers dan? Dat zijn toch neutrale
multifunctionele apparaten, waarbij de gebruikers voortdurend
talloze keuzes kunnen maken in hun gebruik? Op zoiets als het
Internet toch helemaal? Je hebt de keus: een homepage maken
met domme porno, of berichten doorgeven over
mensenrechtenschendingen. Er is haat en racisme op het Net,
er is hoop en liefde. Er is eng Servisch en Kroatisch
nationalisme te vinden, en er zijn plekken waar voormalige
Joegoslaven een waardige multiculturaliteit proberen te
handhaven. Er is seksisme, en er is feminisme. Dat is dan
toch een kwestie van hoe je het gebruikt?
Niet helemaal.
Het is juist de caleidoscoop van 'fout' en 'goed', 'dom' en
'slim' die de kern van de ingebouwde moraal van het Net
uitmaakt. Het Net kent maar één moraal:
information wants to be free. Dat was ingebouwd in het
militaire Arpanet, en dat is nog steeds het geval. Met alle
contradicties en dubbelkarakters die daarbij horen.
Progressieve netwerken
Voor links is het nog een
beetje wennen aan dit 'dubbelkarakter' van de technologie.
Het boek Van bolwerken tot netwerken: Datacommunicatie
door maatschappelijke organisaties (1995) geeft een
helder overzicht van het gebruik van informatie- en
communicatietechnologie in expliciet progressieve
actiegroepen en organisaties. Maar de schrijvers zeggen in
het begin van hun boek: 'Het is onwaarschijnlijk dat
elektronische netwerken zowel emancipatoire als economische
kwaliteiten bezitten.' Vervolgens gaan ze wel direct over op
een 'desondanks'. En terecht, de combinatie van emancipatoire
en economische kwaliteiten van computernetwerken is net zo
waarschijnlijk als het samengaan van bevrijding en
vervreemding in arbeid.
De vraag is hier wat nieuwe
digitale media betekenen voor een emancipatieperspectief. Het
Internet is op zich een bruikbaar medium om te lobbyen, te
netwerken, te communiceren, informatie uit te wisselen,
acties te coördineren precies die dingen die
emancipatiebewegingen altijd al deden. Maar als MacLuhans
oude credo the medium is the message klopt, zal de
inhoud van de boodschap veranderen als het medium
verandert.
De sleutel ligt in het werkwoord netwerken.
Netwerken als sociale activiteit bestaat uit meer dan
samenwerken. Netwerken levert meer op dan de som van de
bijdragen van de deelnemers, omdat er een permanente
verbinding en terugkoppeling plaatsvindt. Een frequente
onderlinge uitwisseling van informatie, kennis, ideeën
en ervaringen genereert andere organisatievormen. Permanente
communicatie en onderhandeling tussen een allegaartje van
deelnemers in plaats van hi rarchische en bureaucratische
structuren, agendagedicteerde vergaderingen en
meerderheidsbesluiten.
Kortom, processen in plaats van
protocollen. Het is aan de netwerkers zelf om de permanente
informatiestroom terug te vertalen naar de eigen lokatie en
situatie. Of om informele samenwerking en tijdelijke
bondgenootschappen aan te gaan met diegenen die ongeveer op
dezelfde lijn zitten.
Ongrijpbare chaos, onduidelijkheid
en versplintering? Zeker. Maar vaak genoeg is juist dat de
voedingsbodem voor vernieuwing en verandering.
Nieuwe politieke betrokkenheid
Nu waren de
zogeheten nieuwe sociale bewegingen van de jaren zestig en
zeventig de studenten-, vrouwen-, homo-, antikernenergie-,
kraak- en vredesbeweging in vergelijking met de oude sociale
bewegingen van partijen en vakbonden al beduidend meer
'chaotisch proces' dan 'stalinistisch protocol'. Daar kwam
toentertijd geen computernetwerk aan te pas. De
organisatievorm van het nonhi rarchische netwerk is dus niet
per definitie gekoppeld aan computernetwerken. Wel kun je
zeggen dat de computer in zekere zin als geroepen kwam om de
inmiddels gigantische progressieve lappendeken van platforms,
samenwerkingsverbanden en initiatieven met elkaar te
verbinden. Dat geldt niet alleen voor al die kleine clubjes
rond milieu, mensenrechten, bewapening, arbeidsvraagstukken,
consumentenrechten, derde-wereldgroepen, positie van de
vrouw, vrede en veiligheid, maar ook voor grote
internationale organisaties als Amnesty International,
Greenpeace, Artsen Zonder Grenzen en VluchtelingenWerk.
De hedendaagse politieke betrokkenheid bestaat sowieso meer
uit affiniteit, lidmaatschap of een 'giro-relatie' met dit
soort organisaties dan uit het klassieke politieke
organisatiewerk in vakbonden en partijen. Dat behelst zeker
geen vermindering van de politieke participatie, zoals
weleens wordt geopperd. Het is alleen een andere manier van
organisatie.
Het is een manier van organisatie die heel
sterk leunt op mobilisatie via massamedia. Waarbij
organisaties of ad-hoc-actiegroepen dus in de eerste plaats
moeten nadenken over een 'mediastrategie'. Die mediastrategie
bestaat zowel uit massamediale PR gericht op het grote
publiek 'hoe komen we in de krant of op het journaal met
onze actie?' als uit communicatie met de achterban en de
doelgroep. En aangezien zowel de achterban als de doelgroep
vaak geografisch verspreid zijn over de hele aardbol, vormen
computernetwerken een voor de hand liggend medium.
Een
medium voor informatieverspreiding, scholing,
contactlegging, inventarisatie van hulpbronnen, uitwisseling,
steunbetuiging, groepsvorming, oproepen tot actie. Op zich
zijn dit geen nieuwe verschijnselen. Wel krijgen ze een
andere inhoud door het medium. 'The medium is the message',
zoals Marshall MacLuhan al zei. Drukwerk en
broadcasting genereren lezers en kijkers, abonnees en
girogiften. Lezingen, vergaderingen en bijeenkomsten
genereren partijen en kaderleden. Telefooncirkels generen
noodblokkades, tegen ontruimingen van kraakpanden
bijvoorbeeld. Computernetwerken kunnen dezelfde
betrokkenheidsvormen genereren als deze oude media, met een
belangrijk verschil: de beweging is zowel permanent als
tijdelijk, losgekoppeld van een gefixeerde tijd en plaats. En
de informatiestroom is altijd many to many, bottom-up.
Infrastructuur
De progressieve
activistennetwerken organiseren zich al een jaar of tien ook
langs digitale lijnen. In 1984 werd in Rome Interdoc
opgericht, een platform van progressieve documentatiecentra
en onderzoeksgroepen vanuit de hele wereld die wilden
onderzoeken of zij een computernetwerk konden opzetten voor
gekoppeld e-mail- en telexverkeer. Aansluiting werd gevonden
bij het oorspronkelijk Duitse GeoNet (een e-mailssysteem voor
bedrijven), waarvan het Londense knooppunt uitgroeide tot
GreenNet. GreenNet-gebruikers bestonden vooral uit milieu- en
vredesorganisaties; GeoNet werd vooral gebruikt door
vakbondsgroepen, vrouwengroepen en organisaties op het gebied
van ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten. Lange tijd
waren GreenNet en GeoNet de centrale Europese e-
mailsystemen het Internet was nog onbereikbaar voor non-
gouvernementele organisaties.
Toen in 1985 het
vergelijkbare Amerikaanse PeaceNet werd opgericht, lag er een
aardige infrastructuur van internationale progressieve
organisaties die pionierden met e-mail en message areas.
En dat allemaal met modems die wel een snelheid van zo'n
300 baud konden halen tegenwoordig is 2400 baud het absolute
minimum en 14.400 baud gangbaarder.
Bulletinboard-politiek
Celine (38),
jarenlang actief in allerlei Latijns-Amerikacomits en -
krantjes: 'Vroeger ging het daar vooral over klassenstrijd en
vrouwenstrijd, tegenwoordig gaat het ook over dingen die
vroeger min of meer taboe waren, zoals homo's die zich steeds
meer organiseren. Dat merkte ik eigenlijk pas goed toen ik
een modem had gekocht en me ging verdiepen in BBS'en. Ik
dacht eerst dat dat een typisch westers medium was, maar
alleen al in Buenos Aires zijn meer dan tweeduizend
BBS'en.'
Antenna was de club
in Nederland die bij allerlei actiegroepen en organisaties
naar binnen stapte met modems om te laten zien wat je ermee
kon. Met hun netwerkpromotie en -ondersteuning heeft Antenna
in de loop der tijd zo'n vijfhonderd clubs online gebracht.
Die clubs lopen uiteen van Greenpeace, VluchtelingenWerk en
de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale
Geschiedenis tot kleine plaatselijke actiegroepen.
De
progressieve netten waren in de jaren tachtig allemaal losse
BBS'en, hoewel ze wel berichtenverkeer uitwisselden.
Internet kwam vanaf 1989 in het zicht, op de Galactic Hacker
Party in het Amsterdamse Paradiso. Daar kwamen voor het eerst
sociale en technische netwerktypes uit de hele wereld bij
elkaar. De optelsom was gauw gemaakt: de losse activisten-
BBS'en plus het programma Waffle (waarmee een MS-Dos-
computer Internet-mail en nieuws kan ontvangen), en je hebt
een wereldwijd netwerk van activistennetwerken die onderling
in verbinding staan.
Vanaf toen ging het hard: in 1990
werd Interdoc omgedoopt tot de Association for Progressive
Communications (APC), dat inmiddels een stuk of twintig
computernetwerken in meer dan honderd landen omspant. Het APC
heeft onder andere het Institute for Global
Communications (IGC) als lid, dat zelf weer netten
herbergt als PeaceNet, EcoNet, ConflictNet, LaborNet en
Women'sNet. Antenna werd de Nederlandse APC-
vertegenwoordiger. In 1990 werd ook de Activist Press Service
en het HIVnet opgericht, de laatste weer naar aanleiding van
een Paradisobijeenkomst: het Seropositievenbal.
Het Westen contra de derde wereld
Inmiddels is de
online-activistenwereld een wirwar van organisaties, koepels
en afkortingen. Wat was ook weer het verschil tussen APC, APS
en IGC? En onvermijdelijk, ondanks het principi le
netwerkkarakter, horen daar toch ook weer beleidslijnen,
lidmaatschappen en andere 'protocollen' bij.
En dus de
nodige conflicten. Zo is het de klassieke hackers een doorn
in het oog dat Internet-hosts extra moeten betalen voor de
doorgifte van de tweeduizend APC-nieuwsgroepen (waaronder
heel veel vrouwengroepen rond verschillende thema's van VN-
Wereldvrouwenconferentie in Beijing). Immers: information
wants to be free.
APC heeft echter zo zijn redenen om
de kosten door te rekenen naar de gebruikers. Aangezien de
actieve organisaties en afdelingen zich meestal in derde-
wereldlanden bevinden, is het redelijk dat ieder betaalt naar
vermogen. In de derde wereld is er nauwelijks een
netwerkinfrastructuur van overheid en universiteiten waarop
je kunt 'meeliften'. Vaak is het zelfs van levensbelang om
volledig onafhankelijk van de regimes aldaar te kunnen
opereren. Internet-hosts in het rijke Westen kunnen dan best
solidair zijn en wat meer betalen dan voor gewone Usenet-
groepen.
Waarop de hackers dan weer smalend terugkaatsen
dat die actieve derde-wereldorganisaties toch voor het
merendeel uit witte westerse professionals van
ontwikkelingsorganisaties bestaan, die met hun computers in
de derde wereld onder de airco zitten.
En waarschijnlijk
is het allebei waar. Ook progressieve netwerken ontkomen niet
aan het dubbelkarakter.
Regeren over de global
village
Ook de officiële politiek in het Westen
ziet computernetwerken meer en meer als een medium om
politiek te bedrijven en beleid te voeren. De Amerikaanse
vice-president Al Gore pleit al jaren voor de aanleg van een
information super highway. Een soort Internet, maar
dan veilig en razendsnel, van glasvezel en
satellietverbindingen. Zijn hartstocht wordt overigens niet
alleen ingegeven door mooie idee n over toegankelijkheid
voor
burgers en zeggenschap over de wereld om hen heen. Het gaat
niet in de laatste plaats om de economische race die Amerika
niet mag verliezen. Zijn niet aflatende aansporingen om
bedrijven online te krijgen en vooral: om erin te investeren
hebben alles te maken met een vermindering van de federale
financiële bijdrage aan de infrastructuur van het
Internet.
De Nederlandse overheid heeft inmiddels
ook de digitale kriebels gekregen. De overheid moet niet
alleen bedenken hoe zij computernetwerken moet gebruiken bij
de uitoefening van haar bestuurlijke taken; zij moet ook
beleid maken over het medium. Dat wil zeggen: ze moet iets
verzinnen over het beheer van kabel- en telefoonnetten, over
de monopolies (bijvoorbeeld dat van de PTT), over de
privatisering, over welke vorm van openbare nutsvoorzieningen
er moeten blijven of moeten komen, over rechten en plichten
op de digitale snelweg.
Want, om in de beeldspraak van de
digitale snelweg te blijven: het verkeer moet wel geregeld
worden. Iets in de trant van verkeersveiligheid en
verkeersborden want het is niet de bedoeling dat de
datapakketjes verongelukken, in een file komen of door
struikrovers van de weg geplukt worden. Iets in de trant van
betaalbaar openbaar vervoer want als deze infrastructuur
alleen gebruikt wordt door bedrijven en overheden komt van
het idee van interactie met klanten c.q. burgers niks
terecht. Iets in de trant van tolwegen of wegenbelasting want
het moet wel financieel opgebracht worden. De vraag is wie er
wat gaat betalen: burgers, bedrijven, overheid?
Al dit
soort dingen moeten zich nog uitkristalliseren. Op het
moment wordt er hoogstens ad hoc iets geregeld. Bijvoorbeeld
dat tweewegkabelexploitanten voorlopig geen
spraaktelefoonverkeer op hun kabel mogen zetten. Maar dat kan
over een paar maanden al weer anders zijn.
De Nederlandse
overheid in paarse eendracht tussen de ministeries van
Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken
en Onderwijs lanceerde in 1994 het Nationale Actieplan
Elektronische Snelwegen met beleidslijnen voor de
toekomst. Onder de titel 'Van metafoor naar actie' en met als
uiteindelijk doel niks minder dan een Europese koppositie van
Nederland. Nederland Distributieland, ook op de digitale
snelweg: gateway to Europe, als het even kan.
Publiek domein
Toch zal dat nog een aardige kluif
worden. Het grote accent op liberalisering en privatisering
van de telecommunicatie- en mediainfrastructuur en op de
stimulering van de marktsector verhoudt zich bijvoorbeeld
moeizaam tot het gestalte geven van een digitaal publiek
domein. De vraag is of zo'n publiek domein niet in de knop
wordt gesmoord. Er zijn immers nog geen betaalbare,
gegarandeerde en functionele digitale aansluitingen op de
digitale snelweg voor heel de bevolking. Zo'n openbare
nutsvoorziening analoog aan die van de riolering, het
elektriciteitsnet, de waterleidingen en telefoonlijnen is
noodzakelijk voor een land dat een digitale koppositie wil
innemen. Tenzij je als overheid de prijs wil betalen voor een
digitale tweedeling in de maatschappij: een aangesloten info-
elite en een uitgesloten digiproletariaat. Een publiek domein
dat zich moet ontwikkelen in de kieren tussen geprivatiseerde
overheidsdiensten en particuliere bedrijven wordt op zijn
best een bleek kasplantje.
Dat is precies het probleem
met de slag om de kabel, die inmiddels is uitgebroken. Op
verschillende plekken in het land lopen de licenties af die
gemeentes hebben afgegeven aan lokale kabelexploitanten.
Tweewegkabel belooft een digitale goudmijn te worden, en de
verleiding is groot voor gemeentes om hun kabel voor een
flinke som duiten te verkopen aan de hoogste bieder. De
gemeente Amsterdam bijvoorbeeld verkocht onlangs haar kabel
aan een particulier bedrijf. Hoewel men wist te bedingen dat
tien procent van de capaciteit beschikbaar en betaalbaar
bleef voor 'gemeenschapsdiensten', was de kritiek van onder
meer de Digitale Burgerbeweging Nederland dat hier een
publieke infrastructuur is verpatst. Want als de commercie
alle ruimte krijgt (nou ja, negentig procent dan), komt er
geen interactieve tweewegkabel met een zinvol publiek domein
en goedkoop Internet voor de massa. Dan komen slechts
commerciële diensten als pay per view,
teleshopping en video on demand, met pulp en porno
als financiële trekkers.
Het is heel moeilijk om dan
achteraf een vorm van digitaal publiek domein 'aan te
sturen', zoals dat heet in beleidsmakersjargon. Dan kan dan
alleen nog maar met allerlei reparerende ad-hocwetgeving,
bureaucratie of stimuleringssubsidies.
Zelfs haar eigen
materiaal kan de overheid niet zomaar digitaal aan burgers
aanbieden. Onlangs kreeg ze een boze geprivatiseerde
Staatsdrukkerij op haar dak; die zag het grootste deel van
haar drukorders vooral bestaande uit overheidspublikaties en
beleidsnota's in gevaar komen als de overheid op dat digitale
pad verder ging. Inderdaad, in zo'n situatie is publieke
dienstverlening concurrentievervalsend en
werkgelegenheidsbedreigend.
Je zou kunnen zeggen dat de
privatisering in zekere zin te vroeg is gekomen. De
netwerkrevolutie vereist een heel andere taakafbakening
tussen overheid en markt. Hoe dan ook zal de aanleg van de
digitale snelweg welke vorm die ook zal krijgen de nodige
botsingen opleveren tussen markt en overheid. En hopelijk
speelt daar ook een derde partij een rol in, een soort
digitaal middenveld, dat ervoor zorgt dat een vorm van
publiek domein voor burgers de kans krijgt.
De
overheid als databank
Niettemin, zo gauw het
toverwoord 'digitale snelweg' valt, verdwijnen vele hoofden
acuut in de virtuele wolken. Netwerkcommunicatie als de
Haarlemmer olie voor allerhande hedendaagse kwalen:
vervreemding, de kloof tussen burger en politiek, de
ongeïnformeerdheid, de lokettenbureaucratie, het pr-
probleem van de overheid, de opvoeding tot mondige burger, de
verbetering van de kwaliteit van het leven, nieuwe
participatiemogelijkheden voor zieken, gehandicapten en
ouderen, nieuwe werkgelegenheid, vliegwiel voor de economie,
de politieke participatie en de democratie...
Niet alleen
het Nationale Actieplan Elektronische Snelwegen getuigt
daarvan, ook de Beleidsnota Informatiebeleid Openbare Sector
nr. 3 (kortweg de BIOS-nota) van het ministerie van
Binnenlandse Zaken ademt die sfeer. O ja, naast de 'kansen en
uitdagingen' staan altijd keurig de 'dilemma's en
bedreigingen' op een rijtje, maar meer dan lippendienst aan
het dubbelkarakter lijkt dit niet.
Nu valt er inderdaad
heel wat te verbeteren aan de informatieverstrekking en
dienstverlening van de overheid. Het is heel handig dat er
bijvoorbeeld een virtueel belastingkantoor aanwezig is in de
Digitale Stad waar je terecht kunt met je
inkomstenbelastingformulieren. Of dat je thuis direct de
gemeenteverordeningen kunt opvragen als je je afvraagt of je
je keuken kunt uitbouwen. Of dat je kunt uitzoeken of het
eigenlijk wel klopt volgens de Wet Persoonsregistratie dat je
almaar aanbiedingen krijgt voor een aangepaste auto, op grond
van het feit dat je na een heupoperatie een keer een rolstoel
hebt geleend bij een gemeentelijk servicecentrum.
Maar
afgezien van het feit dat dat nog heel wat vergt aan
informatiebewerking door de overheid zelf verordeningen en
dergelijke zijn immers voor een normaal mens niet te lezen,
daar zijn ze niet op gebouwd is het ook de vraag of burgers
wel zitten te springen om meer overheidsinformatie. Telkens
weer blijkt dat gewone mensen vooral uit zijn op onderlinge
communicatie: e-mail, discussiegroepen, berichtengebieden,
hobbygroepen, digitale cafs. Burgers willen allereerst
sociale participatie en entertainment; politieke participatie
komt daarna pas. De voorwaarde daarvoor is een publiek domein
dat werkelijk interactief is.
Interactieve
democratie
Ook de BIOS-nota heeft het vooral
over zaken als 'een-loketbenadering', 'informatiezuilen',
'elektronische overheidsalmanaks', 'overheidshypertekst' en
de standaardisatie en regulering van overheidsnetwerken. Het
gaat er vooral om hoe de overheid haar informatie bij de
burger brengt. Tussen burger en bestuur moet weliswaar sprake
zijn van tweerichtingsverkeer de burger moet kunnen
participeren maar verder dan de toegankelijkheid van
overheidsdatabanken en af en toe een elektronisch referendum
gaat dat niet.
Zulk tweerichtingsverkeer is echter nog
niet hetzelfde als interactiviteit. Als je
verkiezingsprogramma's tot je neemt en vervolgens gaat
stemmen, noem je dat toch ook geen interactiviteit?
Werkelijke interactiviteit overstijgt voorprogrammering;
werkelijke interactiviteit betekent dat het aangeboden
materiaal in principe ook veranderingen kan ondergaan door de
feedback en het debat met burgers.
Het is dit type
interactiviteit waar de overheid niet goed raad mee weet. Een
niet-gestandaardiseerde, onbureaucratische, sociale
interactiviteit. Zoiets rommeligs als op het Internet al
langer bestaat. Maar zelfs zoiets relatief simpels als e-
mailverkeer vindt slechts plaats tussen ambtenaren en
professionals in het veld, niet tussen burgers en
bestuurders.
Boze tongen beweren dan ook dat wij worden
geregeerd door 'digibeten' analfabeten op het gebied van
digitale interactie. Een generatie van veertigplussers die
zich bij computers niets anders kan voorstellen als
databanken en tekstverwerkers.
Digitale
referenda
Misschien is werkelijke digitale interactie
ook wel te rommelig en te onoverzichtelijk om in te zetten
voor een beleid voor 'de communicatie tussen burger en
overheid', laat staan voor iets wat lijkt op politieke
participatie. Om alle soorten ongestructureerde reacties
vanuit de bevolking te kunnen verwerken, ze af te wegen en
uiteindelijk beslissingen te kunnen nemen, moet de overheid
bijna zelf bestaan uit een geavanceerd, niet-
voorgeprogrammeerd, zelflerend computersysteem. Dat zit er
niet in. Als de overheid al op een computer lijkt, dan toch
vooral op een boekhoudprogramma.
Toch weet je maar nooit
wat mensen allemaal uithalen en verzinnen met
communicatietechnologie. Misschien ontstaan er heel nieuwe
vormen van politieke participatie, vormen waar we ons nog
geen voorstelling van kunnen maken.
Intussen blijft de
neiging om terug te vallen op oude vormen groot. Vanuit het
idee: zet het woord 'digitaal' er voor, en je hebt een nieuwe
vorm. Digitale referenda bijvoorbeeld. Sommigen menen dat
digitale referenda een enorme impuls aan democratie en
politieke betrokkenheid kunnen geven. Echte basisdemocratie,
echt meebeslissen over alles wat je aangaat. Politieke
partijen zouden zelfs overbodig worden.
Referenda over
bepaalde onderwerpen hebben natuurlijk als aantrekkelijk punt
dat ze over iets concreets, iets inhoudelijks gaan. Het al
dan niet autovrij maken van de binnenstad, het al dan niet
opgaan in een stadsprovincie. Het vereist weliswaar de nodige
informatie en voorlichting over het onderwerp, maar het is
een levendiger vorm van democratie dan verkiezingen van
partijen en personen die een globaal programma
vertegenwoordigen. En een digitaal referendum waarbij mensen
online informatie verzamelen en hun stem uitbrengen is een
stuk goedkoper dan iedereen van oproepen en
voorlichtingsfolders voorzien. Maar het is van tweeën
één: of je houdt de vragen en de voorlichting
relatief simpel en dan is de uitkomst niet meer waard dan een
opiniepeiling, waar de overheid het hare mee kan doen. Of je
vraagt complexe, genuanceerde beslissingen van de bevolking
en dan zul je iedereen telkens weer grondig moeten scholen
in de materie. Want wat je ook mag denken over de klunzigheid
en het 'digibetisme' van politici, 't is wel een vak. Een vak
dat vooral bestaat uit informatieverwerking, meer dan veertig
uur per weer. En dat is iets waar niet iedereen zin in heeft.
Of tijd in wil steken.
Digitale
tweedeling
Naast de kloof tussen burger en politiek
is er een andere kloof waar de politiek zich zorgen om maakt:
de digitale tweedeling, de tweedeling in 'informatierijken'
en 'informatiearmen', de digitaal aangeslotenen en de
uitgeslotenen.
Nu loopt die kloof vaak parallel aan de
kloof tussen arm en rijk qua geld, maar zeker niet altijd.
Het gaat ook om de kloof tussen, noem het de digitale
modemvoorhoede en de Teletekst-videomassa. Beide groepen zijn
elektronisch aangesloten, en het is onzin om te zeggen dat
een modem plus computer per definitie rijkere informatie
oplevert dan een videorecorder, maar er is een kloof. De
modemvoorhoede is jong, mentaal kosmopolitisch, hoog opgeleid
en tuk op avonturen in de krochten van de global
village; de videomassa is gesettelder en vindt een
videotheek om de hoek en Teletekst op de buis wel genoeg.
Raakt die laatste groep dadelijk uitgesloten van de digitale
snelweg? Vermoedelijk niet, het is waarschijnlijk juist de
groep waarop diensten als video on demand en
teleshopping zich zullen richten. Wel ontstaat er een
andere kloof dan die tussen aangeslotenen en uitgeslotenen:
de kloof tussen prosumenten (producenten/consumenten van
Internet-achtige diensten) en zuivere consumenten. Misschien
wel een kloof tussen twee soorten netwerken: een
eersteklasnetwerk, cognitief hoogwaardig, creativiteit en
nieuwe werkgelegenheid ontsluitend, en een tweedeklasnetwerk
van een passieve afzetmarkt.
De implicaties van zo'n
sociaal-culturele kloof zijn niet te voorzien, maar echt
gezond voor een maatschappij is het vermoedelijk niet. Om als
overheid iets aan de deze kloof te doen, is er beleid op
precies dat terrein nodig dat ontbrak (althans als
meeschrijvend ministerie) bij zowel het Nationale Actie Plan
als de BIOS-nota: welzijn en cultuur. Juist als het gaat om
het dichten van zo'n sociaal-culturele kloof lijkt er een
toekomst weggelegd voor het vormings- en alfabetiseringswerk,
het sociaal-cultureel werk en het opbouwwerk. Dat zijn stuk
voor stuk werksoorten die inmiddels bijna volledig zijn
verdwenen; ook hier kwamen de herstructureringen te vroeg
voor de netwerkrevolutie. Het zijn juist de vaardigheden van
deze werksoorten die nodig zijn om de digitale tweedeling
tegen te gaan.
Digitaal opbouwwerk
Die
digitale tweedeling is niet op te lossen met netwerklessen op
de scholen en hier en daar een cursus Internet in een
buurthuis. Hier is meer creativiteit vereist, en meer
infrastructuur. Om daartoe te komen, zou je kunnen beginnen
met de oude concepten uit het buurt- en opbouwwerk, wellicht
ontwikkelen zich daar heel nieuwe vormen uit. Er zijn
digitale wijkposten denkbaar, met openbare terminals waar
mensen met e-mail en dergelijke kunnen experimenteren.
Misschien komen daar wel projecten uit rond virtuele
buurtrenovaties, verkeersplannen en groenvoorzieningen. Er
zijn projecten denkbaar om groepen als ouderen, gehandicapten
en allochtonen op hun situatie toegesneden toepassingen te
laten bedenken en cre ren. Want dat is het belangrijkste:
dit
is een technologie waarbij het erom gaat zelf iets te
bedenken en creëren. Het gaat hier niet om een
'beschavingsoffensief' om mensen zo nodig online te
krijgen.
De vraag is of vrouwen als groep buitengesloten
of tweederangs aangesloten zullen zijn. En of je dus aan iets
moet denken in de trant van aparte
vrouweninformaticastimuleringsprogramma's of groepen Vrouwen
Oriënteren zich op het Net, zoals vroeger de VOS-groepen
(Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving). Misschien.
Het zou iets kunnen zijn voor vrouwen die zichzelf als
'knoppenangstig' zien. Of die het gewoon gezellig vinden om
met een vrouwengroep een Internet-cursus te volgen. Maar het
ziet er eigenlijk niet naar uit dat vrouwen als groep
buitengesloten zullen zijn. Met het doorsijpelen van
netwerktechnologie op het werk en thuis verschijnen er steeds
meer vrouwen op het Net. Als actieve prosumenten, als
cybrarians, en hopelijk ook steeds meer als
systeembouwers. 'Als je computers wilt maken die echt werken,
stel dan een ontwerpteam samen met uitsluitend dynamische
vrouwen die nog een hoop andere dingen te doen hebben in hun
leven, en geef ze carte blanche', zei Brian Eno
technomuzikant en computerfreak van het eerste uur ooit in
het tijdschrift Wired.
Zeker, er zullen absoluut
buitengeslotenen zijn, van zowel de eersterangs als
tweederangs netwerken: extreem arme en gesoleerde mensen,
vluchtelingen, daklozen. Daar zitten veel vrouwen onder, maar
ze zijn niet van het Net buitengesloten omdat ze toevallig
vrouw zijn. Deze groepen zijn ook niet maatschappelijk aan te
sluiten met een of ander informaticastimuleringsporgramma. Ze
hebben wel wat anders aan hun hoofd. Voor zulke
buitensluitingen zijn werkelijk heel andere programma's
nodig.
Individuele en collectieve privacy
Er zijn meer zorgwekkende aspecten die de aandacht van de
overheid hebben als het gaat de digitale revolutie. Privacy
is zo'n klassieker, met in het kielzog daarvan
beveiliging.
Het recht op privacy is het recht om met
rust gelaten te worden, door je medeburgers, maar vooral door
de overheid en de markt. Het is het recht op allerlei soorten
geheim van briefgeheim en telefoongeheim tot administratieve
privacy: het niet zomaar vergaren en gebruiken van
persoonlijke gegevens. Het gaat hier om de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer, waar derden niet zomaar mogen
binnendringen om je van iets te overtuigen, je iets te
verkopen of je tot beleidsobject te maken.
Een
fatsoenlijke rechtsstaat respecteert de privacy van haar
burgers en houdt niet als Big Brother iedereen voortdurend in
de gaten om in te grijpen bij de geringste afwijking. Een
fatsoenlijke rechtsstaat verpatst ook niet de
belastinggegevens van haar burgers aan een bedrijf dat aan
direct marketing wil doen. Maar een fatsoenlijke
rechtsstaat moet ook boeven vangen. Sowieso moet een
overheid, om beleid te kunnen maken en de wet te kunnen
handhaven, persoonlijke gegevens verzamelen van haar burgers.
En dat botst wel eens met het burgerrecht op privacy.
Tot
hoever een overheid hierin kan gaan, is een voortdurend
onderwerp van strijd. Tegen bijvoorbeeld de beperkte
identificatieplicht kopie van je paspoort inleveren bij je
werkgever, op straffe van een belastingaanslag in de hoogste
tariefgroep is het nodige verzet gerezen. Ten eerste vanuit
individuele privacy-overwegingen het is immers bizar dat de
overheid haar directe lijn naar de belastinggegevens gebruikt
om je financieel te straffen. Ten tweede vanuit collectieve
privacy-overwegingen uit solidariteit met illegalen die
gewoon werken voor hun geld. Ten derde vanuit
veiligheidsoverwegingen uit herinnering aan wat er met dit
soort registraties gebeurde in '40-'45.
Een overheid die
gegevens over haar burgers verzamelt en ze in toenemende mate
digitaal aan elkaar koppelt, moet de garantie kunnen geven
dat die gegevens volstrekt onbereikbaar en onbruikbaar voor
derden liggen opgeborgen. Die garantie is eigenlijk nooit
voor honderd procent te geven voor computersystemen. Dat
betekent voor de overheid dat zowel de Wet
Persoonsregistraties (wie mag wanneer welke gegevens
vergaren, bewaren en gebruiken?) als de Wet op de
Computercriminaliteit (welke beveiliging is vereist, welke
activiteiten zijn strafbaar?) moet worden bijgesteld.
Complete computersystemen zijn eigenlijk nooit waterdicht te
beveiligen, maar elk apart bestand of bericht wel. Dat gaat
met behulp van encryptie-programma's. Die programma's
vervangen elke letter in het bericht door een ander teken en
husselen dat een paar keer door elkaar het resultaat is een
onbegrijpelijk geheimschrift. Op het Net is een
encryptieprogramma als PGP (Pretty Good Privacy)
vrijelijk te verkrijgen, zodat iedereen niet alleen
overheden en bedrijven versleutelde berichten kan
versturen.
Mooi toch, zou je denken? Privacybescherming
is deels een technische zaak geworden, en door PGP is die
techniek gedemocratiseerd. Daar zijn overheden echter niet
echt blij mee; PGP is immers vooralsnog ook onkraakbaar voor
offici le opsporingsdiensten en dat maakt het afluisteren
en
aftappen van communicerende verdachten erg moeilijk. De
overheid raakt zo haar Little Brother-achterdeurtje kwijt, en
broedt op een wet die de encryptie moet regelen.
Netregulering
De free flow of information
op het Net verhoudt zich sowieso moeilijk tot
overheidscontrole. Onderdrukkende regimes en landen in staat
van oorlog willen per definitie de inhoud van de massamedia
en het onderlinge berichtenverkeer beheersen. Het aardige van
het Internet is dat dat vrijwel niet te doen is. Terwijl
kranten, tv en radio op hun centrale uitzendpunten onder
staatstoezicht zijn te stellen, komt de many-to-many-
communicatie over het Net altijd wel door. E-mail,
nieuwsgroepen en IRC-kanalen waren de enige kanalen voor
absoluut ongecensureerde berichten ten tijde van de coup
tegen Jeltsin, de Golfoorlog en de gebeurtenissen op het
Chinese Plein van de Hemelse Vrede.
Maar ook min of meer
rustige, fatsoenlijke westerse democratie n willen soms
meer
greep op de media. En op de inhoud van de berichten op het
Net. Dat gaat zelden om politieke items een verbod van
extreem-rechtse uitingen bijvoorbeeld is zelden aan de orde
en vrijwel altijd over porno.
Porno op het Net,
natuurlijk is het er. En ongetwijfeld heftiger dan de 06-
hijgdames 's avonds op TV. De vraag is of het zo blijft,
misschien is het wel allemaal nieuwigheid. Brachten de eerste
piraten-tv-zenders ook niet voornamelijk porno? En de eerste
videobanden, en de eerste goedlopende CD-roms? Het kan
waarschijnlijk niet echt kwaad. Wat wel kwaad kan, zijn de
verhalen over Internet als pornoparadijs. Dat is echt onzin
tenzij je de sigarenwinkel om de hoek ook typeert als
pornoparadijs.
Vooral kinderporno doet het altijd goed in
dit soort rellerige verhalen. Natuurlijk, er is ook
kinderporno op het Internet; onlangs is er een wereldwijd
netwerk van zo'n veertig mensen opgerold die
kinderpornofoto's op het Net aanboden. Dat betekent niet dat
je er zomaar op kunt stuiten als je nietsvermoedend aan het
netsurfen bent. Evenals de verspreiding van kinderporno via
drukwerk en video's is de digitale distributie beperkt tot
een besloten scene die er alle belang bij heeft om in het
geheim te opereren. Kinderporno is immers vrijwel overal ter
wereld verboden.
Niettemin zijn er ranzige nieuwsgroepen
als alt.sex.pedophilia, waar naar verluidt wel eens wat
openbaar wordt gemaakt dat verder gaat dan particuliere
seksfantasieën. De meeste Internet-providers voelen er
niet zo veel voor om bepaalde nieuwsgroepen niet meer door te
geven; het probleem kan zich dan verplaatsen. De NLIP, de
Nederlandse Vereniging van Internet-providers, overweegt een
meldpunt voor kinderporno in te stellen, van waaruit stappen
ondernomen kunnen worden. Zelfregulering dus, min of meer
analoog aan de 'net-abuse'-acties tegen spams.
Want wat pas echt kwaad kan, is een algemene controle op de
inhoud van het Net-verkeer. Amerika is er erg sterk in. In de
meeste staten is alle porno verboden ook feministisch anti-
pornomateriaal kan daar onder vallen, ironisch genoeg. Vaak
wordt zelfs geprobeerd seksuele voorlichting en aids-
preventie tegen te gaan. Die Amerikaanse wetten gaan niet
over geweld, niet over seksueel geweld, niet over
kinderuitbuiting, niet over seksisme. Ze gaan over seks.
Maar zoiets als het Internet is moeilijk te controleren. Het
is niet ondenkbeeldig dat juist vanuit de staten waar
pornolectuur en -films verboden zijn, er veel wordt
uitgeweken naar porno-sites op het Net. Ook dat wil de Moral
Majority nu voorkomen. De Amerikaanse senaat heeft voorjaar
1995 een wet aangenomen die 'indecente' uitingen op het
Internet wil verbieden, de zogeheten Exon-Gorton
Communications Decency Act. Wederom gaat het niet om geweld
of seksueel geweld, maar om seks. Daaronder verstaat men niet
alleen blote juffrouwen maar ook elke expliciete uiting van
homoseksualiteit.
Wat dat allemaal gaat betekenen, is nog
onduidelijk. De wet moet nog door het Huis van Afgevaardigden
worden aangenomen en er zijn duizenden elektronische
handtekeningen verzameld om dat te voorkomen. Het Huis van
Afgevaardigden heeft wel tevens de zogeheten Internet Freedom
and Family Empowerment Act aangenomen. Deze wet gaat juist
uit van individuele verantwoordelijkheid in plaats van
staatstoezicht. Het ziet er naar uit dat netwerktechnologie
ook op juridisch niveau een dubbelkarakter blijft houden.
Het mondiale karakter van het Internet maakt de uitoefening
van lokale wetten sowieso wat moeilijk. Commerciële
seksaanbieders vanaf een Amerikaanse geografische lokatie
zijn door de Amerikaanse overheid nog wel met enige dwang van
het Net te gooien. Maar het is praktisch onuitvoerbaar dat
Amerikaanse netgebruikers voor een bezoekje aan het Homoplein
in de Digitale Stad Amsterdam hun eigen overheid op de stoep
zullen krijgen. Tenzij de Amerikanen iets bedenken in de
trant van een verplicht apparaatje op elke computer dat
ieders digitale sporen volgt over de hele wereld. En dat je
gewoon de toegang ontzegt tot als indecent aangewezen
plekken. Technisch kan dat, er is software op de markt
waarmee ouders hun computer 'kindvriendelijk en pornovrij'
kunnen maken. Over ingebouwde moraal gesproken! Of natuurlijk
'volwassenenvriendelijk', want diezelfde software brengt je,
met iets andere instellingen, direct naar alle verleidelijke
plekken op het Net.
Als de Decency Act definitief wordt,
valt er in elk geval een toename van het Internet-verkeer
vanuit Amerika naar Europa te verwachten, alleen al omdat
daar wel seks en porno te vinden is. Zo ontstaat dan de
bizarre situatie dat de Centrumdemocraten een Internet-site
in Amerika hebben in Nederland komen ze kennelijk net zo
moeilijk aan een Internet-provider als aan een vergaderplek
terwijl het Amerikaanse Internet-aanbod zo 'netjes' is
geworden dat de Amerikanen hun gerief elders moeten
zoeken.
De toekomst van het Internet
Je
vraagt je af waar dat allemaal heen moet met het Net. Het
groeit nog steeds exponentieel, het barst zowat uit zijn
voegen. De strijd tussen de commercie en het publiek domein
is nog lang niet gestreden, evenmin als de slag om de kabel,
de slag om de geldstandaards, de slag om de monopolies en de
slag om de inhoud.
Niemand weet wat de commercialisering
van het Internet precies gaat inhouden: grote bedrijven als
IBM en Microsoft die eigen Internet-sites gaan beheren en
steeds beeldbepalender worden voor het Net? Steeds meer fraai
vormgegeven, gebruikersvriendelijke maar dure publieke
netwerkdiensten als America On Line en CompuServe? Digitale
Steden die vergeven zijn van de reclame en de sponsorlogo's?
Individuele betaling naar gebruik, zo ongeveer als de
telefoontikken?
Daarnaast zijn er de juridische kwesties
die te maken hebben met de onduidelijke status van
interactieve media. Die bevinden zich immers in een soort
niemandsland tussen lokaal en mondiaal, tussen privé
en openbaar, tussen formele organisaties en virtuele
gemeenschappen. Welke wetten moeten dan gelden, bijvoorbeeld
als het gaat om porno en discriminatie: de wetten over de
omroepen en uitgevers of die over individuele burgers?
Het is ook de vraag wat dat maatschappelijk allemaal gaat
betekenen. Niet alleen in de zin van toegankelijkheid voor
gewone mensen, maar ook in sociaal-culturele zin. Want de
technologie stelt steeds hogere eisen aan alle burgers. Eisen
aan de hoeveel tijd die ze besteden aan mediaconsumptie en
informatievergaring. Eisen aan de wijze waarop ze dat
doen.
Voor onze grootouders volstonden de radio en de
krant om zicht te houden op de wereld; wij moeten onze weg
vinden door een labyrint van informatie, media en apparaten.
Honderden tv-kanalen, videorecorders, al dan niet
interactieve Teletekst, gedrukte en digitale kranten en
tijdschriften, Internet, 06-diensten, tweeweg-tv-kabel, video
on demand, pay per view, teleshopping. Dat is toch allemaal
niet bij te benen? Wie zich staande wil houden, moet in elk
geval voortdurend selecteren, keuzes maken, filteren wat niet
belangrijk is, plannen. Dat veronderstelt steeds complexer
cognitieve vaardigheden. Als je je realiseert dat de NS
speciale kaartjesautomaatlessen organiseert, als je bedenkt
dat veel ouderen een maagzweer krijgen van een PIN-code, dan
kun je je afvragen of de wereld niet veel sneller evolueert
dan de gemiddelde menselijke hersenpan.
Een
medium erbij
Het ziet er niettemin naar uit dat 'het
Net' welke vorm het ook zal aannemen op termijn zoiets wordt
als nu de telefoon, de krant en de tv. Natuurlijk kun je er
buiten. Net zoals je nu in principe ook buiten de telefoon,
de krant en de tv kan. Maar daarvoor moet je wel een zeer
principiële, excentrieke, sterke persoonlijkheid zijn.
Of een dakloze zwerver.
Het is niet waarschijnlijk dat
het Net de oude media geheel zal vervangen. In de
geschiedenis is het nooit voorgekomen dat oude gevestigde
media absoluut verdwenen toen er nieuwe kwamen. Verdwenen de
radio en de bioscoop toen er tv kwam? Verdween de tv toen er
videotheken kwamen? Verdween het brieven schrijven toen er
telefoon kwam? Het brievenschrijven is met e-mail
überhaupt populairder dan ooit.
Gevestigde media
verdwijnen niet zomaar. Wel krijg je telkens een herschikking
van het medialandschap door de komst van nieuwe media. De
oude media ondergaan daarbij veranderingen, je krijgt een
herbezinning op posities, op inhoud, op samenwerking, op
overlapping. Producenten zullen op die manier hun aanbod
herschikken, consumenten hun gebruik en 'prosumenten' hun
creativiteit.
Tegenwoordig bestaat mediaconsumptie
meestal uit een pakket van krant, tv, telefoon, vaak
gecombineerd met boeken, tijdschriften en CD's. Het
multimedia-Net zal in dat rijtje gewoon een plaats krijgen,
na enige herschikking van het besteedbare mediabudget. Boeken
en kranten zullen vaak naast hun papieren gedaante een Net-
gedaante krijgen. NRC Handelsblad heeft dit jaar een eigen
Web-site geopend, met een selectie uit het papieren dagblad
en interactieve discussie- en opiniepagina's. De Volkskrant
volgt volgend jaar.
Het papier zal nog wel even blijven,
al treedt er wellicht een verschuiving op van de geografische
plek waar het wordt gedrukt. Het is heel goed denkbaar dat er
allerlei kleine lokale printshopjes en boekbinderijtjes
ontstaan, waar je met je floppy met van het Net geplukt
materiaal terecht kunt. Een verschuiving van drukwerk-
broadcasting naar narrowcasting. Met name voor
vaktijdschriften en dissertaties zou zoiets een uitkomst
zijn. Er komt ongetwijfeld een moment waarop
promotiecommissies hun goedkeuring geven aan proefschriften
die slechts in hun Net-gedaante bestaan, zodat de geachte
promovendus dus niet in de eigen beurs hoeft te tasten om
tweehonderd exemplaren te laten drukken.
De
poëzie van het Net
Dit zijn
gebruiksmogelijkheden die nog in het verlengde liggen van de
bestaande media tekst, geluid en beeld kenden we immers al.
Het Net heeft echter een paar eigenschappen die absoluut
afwezig zijn in de oude media en die ongetwijfeld voor geheel
eigen toepassingen zorgen. Het multi-userkarakter en
interactiviteit bijvoorbeeld. Daar kan zoiets als een
MOO uit ontstaan, een werkelijk nieuw medium dat op
geen enkele manier vanuit de 'oude' media te verzinnen was.
En ongetwijfeld komen er meer vormen die absoluut niet te
voorspellen zijn.
Misschien is het juist die
onvoorspelbaarheid die het Net wat angstaanjagend maakt.
Misschien verklaart dat ook de neiging van overheden om te
willen reguleren wat nauwelijks te reguleren valt. Rond
computers hangt bovendien van oudsher een sterke beeldvorming
van beheersing, controle en perfectie. Van digitaal
totalitarisme, van nul of één, van keurslijf en
eenduidigheid. Een vrouw zei eens in het tijdschrift Wave dat
ze niets op had met computers omdat ze een zodanige perfectie
vertegenwoordigen dat alle poëzie verloren gaat. Het Net
gedraagt zich echter helemaal niet netjes naar dat beeld. Het
zit vol ruis en toeval, het heeft voortdurend kuren. Het is
zeker geen perfecte gestroomlijnde machine. Het bestaat meer
uit een verzameling gaten waarin mensen de meest idiote en
creatieve dingen bedenken dan dat het alle gaten dicht. Het
Net is meer poëzie dan perfectie.
Werkelijke
interactie is altijd rommelig. Een digitale snelweg waarop
werkelijke interactie plaatsvindt, zal altijd rommelig
blijven. En dat is maar goed ook.
Adressen progressieve netpolitiek