Hoofdstuk 9

uit: Marianne van den Boomen, Internet-ABC voor vrouwen (oktober 1995)

NETPOLITIEK



Netwerken bestaan niet alleen uit een verzameling computers. Netwerken is in de eerste plaats een werkwoord, een sociale activiteit die begint bij betrokkenheid en niet bij de prompt op je beeldscherm. Dit is het uitgangspunt van maatschappelijke organisaties die computernetwerken gebruiken als activeringsmiddel. Of het nu gaat om milieu-, vrouwen-, vredes- of mensenrechtenorganisaties, of het nu gaat om de opbouw van de Palestijnse staat, onafhankelijke media in voormalig Joegoslavië, de VN-Vrouwenconferentie te Beijing of solidariteit met seropositieven computernetwerken kunnen daar een cruciale rol in spelen.

Dubbelkarakter
De tijd dat 'links' op voorhand zo'n beetje alles afwees wat maar met technologie te maken had, is voorbij. Waar ooit technologie werd verafschuwd als een kapitalistisch produktiemiddel, dat arbeid afstoot en uitholt, het milieu vernietigt en mensen vervreemdt van elkaar, wordt technologie tegenwoordig steeds meer gezien op dezelfde dubbelzinnige manier als arbeid. Deels een uitbuitingsmechanisme, een vervreemdend controleapparaat, maar noodzakelijk om te overleven. En soms kan het zelfs intellectuele bevrediging en persoonlijke groei brengen. Technologie heeft evenals arbeid een dubbelkarakter, met zowel een insnoerende kant als een openleggende kant.
Dat betekent niet dat technologie op zichzelf neutraal is, dat het slechts een kwestie is van welk gebruik ervan wordt gemaakt, ten goede of ten kwade. Zo simpel is het niet. Alsof een apparaat een knop heeft voor 'goed' gebruik en eentje voor 'slecht' gebruik, en we alleen maar de juiste knop moeten indrukken.
Een technologisch apparaat heeft in feite maar één knop voor de moraal: de aan/uitschakelaar. Wie die schakelaar aanzet om het apparaat te starten, laat tevens de 'ingebouwde moraal' van de machine draaien. Uit een pistool zal iets dodelijk bedreigends komen, uit een eenweg-tv-kabel voorgeprogrammeerde beelden. Die moraal is al dan niet bewust virtueel ingebouwd tijdens het ontwerp en de fabricage. En die moraal wordt verwezenlijkt in de sociale context waarin het apparaat gaat draaien. De gebruiker heeft geen andere keuze dan aan of uit. Wie zich wil bemoeien met de maatschappelijke en morele gevolgen van technologie, zal zich dus zowel moeten bemoeien met de sociale context als met de wijze waarop de apparatuur wordt vormgegeven.
Maar computers dan? Dat zijn toch neutrale multifunctionele apparaten, waarbij de gebruikers voortdurend talloze keuzes kunnen maken in hun gebruik? Op zoiets als het Internet toch helemaal? Je hebt de keus: een homepage maken met domme porno, of berichten doorgeven over mensenrechtenschendingen. Er is haat en racisme op het Net, er is hoop en liefde. Er is eng Servisch en Kroatisch nationalisme te vinden, en er zijn plekken waar voormalige Joegoslaven een waardige multiculturaliteit proberen te handhaven. Er is seksisme, en er is feminisme. Dat is dan toch een kwestie van hoe je het gebruikt?
Niet helemaal. Het is juist de caleidoscoop van 'fout' en 'goed', 'dom' en 'slim' die de kern van de ingebouwde moraal van het Net uitmaakt. Het Net kent maar één moraal: information wants to be free. Dat was ingebouwd in het militaire Arpanet, en dat is nog steeds het geval. Met alle contradicties en dubbelkarakters die daarbij horen.

Progressieve netwerken
Voor links is het nog een beetje wennen aan dit 'dubbelkarakter' van de technologie. Het boek Van bolwerken tot netwerken: Datacommunicatie door maatschappelijke organisaties (1995) geeft een helder overzicht van het gebruik van informatie- en communicatietechnologie in expliciet progressieve actiegroepen en organisaties. Maar de schrijvers zeggen in het begin van hun boek: 'Het is onwaarschijnlijk dat elektronische netwerken zowel emancipatoire als economische kwaliteiten bezitten.' Vervolgens gaan ze wel direct over op een 'desondanks'. En terecht, de combinatie van emancipatoire en economische kwaliteiten van computernetwerken is net zo waarschijnlijk als het samengaan van bevrijding en vervreemding in arbeid.
De vraag is hier wat nieuwe digitale media betekenen voor een emancipatieperspectief. Het Internet is op zich een bruikbaar medium om te lobbyen, te netwerken, te communiceren, informatie uit te wisselen, acties te coördineren precies die dingen die emancipatiebewegingen altijd al deden. Maar als MacLuhans oude credo the medium is the message klopt, zal de inhoud van de boodschap veranderen als het medium verandert.
De sleutel ligt in het werkwoord netwerken. Netwerken als sociale activiteit bestaat uit meer dan samenwerken. Netwerken levert meer op dan de som van de bijdragen van de deelnemers, omdat er een permanente verbinding en terugkoppeling plaatsvindt. Een frequente onderlinge uitwisseling van informatie, kennis, ideeën en ervaringen genereert andere organisatievormen. Permanente communicatie en onderhandeling tussen een allegaartje van deelnemers in plaats van hi rarchische en bureaucratische structuren, agendagedicteerde vergaderingen en meerderheidsbesluiten.
Kortom, processen in plaats van protocollen. Het is aan de netwerkers zelf om de permanente informatiestroom terug te vertalen naar de eigen lokatie en situatie. Of om informele samenwerking en tijdelijke bondgenootschappen aan te gaan met diegenen die ongeveer op dezelfde lijn zitten.
Ongrijpbare chaos, onduidelijkheid en versplintering? Zeker. Maar vaak genoeg is juist dat de voedingsbodem voor vernieuwing en verandering.

Nieuwe politieke betrokkenheid
Nu waren de zogeheten nieuwe sociale bewegingen van de jaren zestig en zeventig de studenten-, vrouwen-, homo-, antikernenergie-, kraak- en vredesbeweging in vergelijking met de oude sociale bewegingen van partijen en vakbonden al beduidend meer 'chaotisch proces' dan 'stalinistisch protocol'. Daar kwam toentertijd geen computernetwerk aan te pas. De organisatievorm van het nonhi rarchische netwerk is dus niet per definitie gekoppeld aan computernetwerken. Wel kun je zeggen dat de computer in zekere zin als geroepen kwam om de inmiddels gigantische progressieve lappendeken van platforms, samenwerkingsverbanden en initiatieven met elkaar te verbinden. Dat geldt niet alleen voor al die kleine clubjes rond milieu, mensenrechten, bewapening, arbeidsvraagstukken, consumentenrechten, derde-wereldgroepen, positie van de vrouw, vrede en veiligheid, maar ook voor grote internationale organisaties als Amnesty International, Greenpeace, Artsen Zonder Grenzen en VluchtelingenWerk.
De hedendaagse politieke betrokkenheid bestaat sowieso meer uit affiniteit, lidmaatschap of een 'giro-relatie' met dit soort organisaties dan uit het klassieke politieke organisatiewerk in vakbonden en partijen. Dat behelst zeker geen vermindering van de politieke participatie, zoals weleens wordt geopperd. Het is alleen een andere manier van organisatie.
Het is een manier van organisatie die heel sterk leunt op mobilisatie via massamedia. Waarbij organisaties of ad-hoc-actiegroepen dus in de eerste plaats moeten nadenken over een 'mediastrategie'. Die mediastrategie bestaat zowel uit massamediale PR gericht op het grote publiek 'hoe komen we in de krant of op het journaal met onze actie?' als uit communicatie met de achterban en de doelgroep. En aangezien zowel de achterban als de doelgroep vaak geografisch verspreid zijn over de hele aardbol, vormen computernetwerken een voor de hand liggend medium.
Een medium voor informatieverspreiding, scholing, contactlegging, inventarisatie van hulpbronnen, uitwisseling, steunbetuiging, groepsvorming, oproepen tot actie. Op zich zijn dit geen nieuwe verschijnselen. Wel krijgen ze een andere inhoud door het medium. 'The medium is the message', zoals Marshall MacLuhan al zei. Drukwerk en broadcasting genereren lezers en kijkers, abonnees en girogiften. Lezingen, vergaderingen en bijeenkomsten genereren partijen en kaderleden. Telefooncirkels generen noodblokkades, tegen ontruimingen van kraakpanden bijvoorbeeld. Computernetwerken kunnen dezelfde betrokkenheidsvormen genereren als deze oude media, met een belangrijk verschil: de beweging is zowel permanent als tijdelijk, losgekoppeld van een gefixeerde tijd en plaats. En de informatiestroom is altijd many to many, bottom-up.

Infrastructuur
De progressieve activistennetwerken organiseren zich al een jaar of tien ook langs digitale lijnen. In 1984 werd in Rome Interdoc opgericht, een platform van progressieve documentatiecentra en onderzoeksgroepen vanuit de hele wereld die wilden onderzoeken of zij een computernetwerk konden opzetten voor gekoppeld e-mail- en telexverkeer. Aansluiting werd gevonden bij het oorspronkelijk Duitse GeoNet (een e-mailssysteem voor bedrijven), waarvan het Londense knooppunt uitgroeide tot GreenNet. GreenNet-gebruikers bestonden vooral uit milieu- en vredesorganisaties; GeoNet werd vooral gebruikt door vakbondsgroepen, vrouwengroepen en organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten. Lange tijd waren GreenNet en GeoNet de centrale Europese e- mailsystemen het Internet was nog onbereikbaar voor non- gouvernementele organisaties.
Toen in 1985 het vergelijkbare Amerikaanse PeaceNet werd opgericht, lag er een aardige infrastructuur van internationale progressieve organisaties die pionierden met e-mail en message areas. En dat allemaal met modems die wel een snelheid van zo'n 300 baud konden halen tegenwoordig is 2400 baud het absolute minimum en 14.400 baud gangbaarder.

Bulletinboard-politiek
Celine (38), jarenlang actief in allerlei Latijns-Amerikacomits en - krantjes: 'Vroeger ging het daar vooral over klassenstrijd en vrouwenstrijd, tegenwoordig gaat het ook over dingen die vroeger min of meer taboe waren, zoals homo's die zich steeds meer organiseren. Dat merkte ik eigenlijk pas goed toen ik een modem had gekocht en me ging verdiepen in BBS'en. Ik dacht eerst dat dat een typisch westers medium was, maar alleen al in Buenos Aires zijn meer dan tweeduizend BBS'en.'


Antenna was de club in Nederland die bij allerlei actiegroepen en organisaties naar binnen stapte met modems om te laten zien wat je ermee kon. Met hun netwerkpromotie en -ondersteuning heeft Antenna in de loop der tijd zo'n vijfhonderd clubs online gebracht. Die clubs lopen uiteen van Greenpeace, VluchtelingenWerk en de archieven van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis tot kleine plaatselijke actiegroepen.
De progressieve netten waren in de jaren tachtig allemaal losse BBS'en, hoewel ze wel berichtenverkeer uitwisselden. Internet kwam vanaf 1989 in het zicht, op de Galactic Hacker Party in het Amsterdamse Paradiso. Daar kwamen voor het eerst sociale en technische netwerktypes uit de hele wereld bij elkaar. De optelsom was gauw gemaakt: de losse activisten- BBS'en plus het programma Waffle (waarmee een MS-Dos- computer Internet-mail en nieuws kan ontvangen), en je hebt een wereldwijd netwerk van activistennetwerken die onderling in verbinding staan.
Vanaf toen ging het hard: in 1990 werd Interdoc omgedoopt tot de Association for Progressive Communications (APC), dat inmiddels een stuk of twintig computernetwerken in meer dan honderd landen omspant. Het APC heeft onder andere het Institute for Global Communications (IGC) als lid, dat zelf weer netten herbergt als PeaceNet, EcoNet, ConflictNet, LaborNet en Women'sNet. Antenna werd de Nederlandse APC- vertegenwoordiger. In 1990 werd ook de Activist Press Service en het HIVnet opgericht, de laatste weer naar aanleiding van een Paradisobijeenkomst: het Seropositievenbal.

Het Westen contra de derde wereld
Inmiddels is de online-activistenwereld een wirwar van organisaties, koepels en afkortingen. Wat was ook weer het verschil tussen APC, APS en IGC? En onvermijdelijk, ondanks het principi le netwerkkarakter, horen daar toch ook weer beleidslijnen, lidmaatschappen en andere 'protocollen' bij.
En dus de nodige conflicten. Zo is het de klassieke hackers een doorn in het oog dat Internet-hosts extra moeten betalen voor de doorgifte van de tweeduizend APC-nieuwsgroepen (waaronder heel veel vrouwengroepen rond verschillende thema's van VN- Wereldvrouwenconferentie in Beijing). Immers: information wants to be free.
APC heeft echter zo zijn redenen om de kosten door te rekenen naar de gebruikers. Aangezien de actieve organisaties en afdelingen zich meestal in derde- wereldlanden bevinden, is het redelijk dat ieder betaalt naar vermogen. In de derde wereld is er nauwelijks een netwerkinfrastructuur van overheid en universiteiten waarop je kunt 'meeliften'. Vaak is het zelfs van levensbelang om volledig onafhankelijk van de regimes aldaar te kunnen opereren. Internet-hosts in het rijke Westen kunnen dan best solidair zijn en wat meer betalen dan voor gewone Usenet- groepen.
Waarop de hackers dan weer smalend terugkaatsen dat die actieve derde-wereldorganisaties toch voor het merendeel uit witte westerse professionals van ontwikkelingsorganisaties bestaan, die met hun computers in de derde wereld onder de airco zitten.
En waarschijnlijk is het allebei waar. Ook progressieve netwerken ontkomen niet aan het dubbelkarakter.

Regeren over de global village
Ook de officiële politiek in het Westen ziet computernetwerken meer en meer als een medium om politiek te bedrijven en beleid te voeren. De Amerikaanse vice-president Al Gore pleit al jaren voor de aanleg van een information super highway. Een soort Internet, maar dan veilig en razendsnel, van glasvezel en satellietverbindingen. Zijn hartstocht wordt overigens niet alleen ingegeven door mooie idee n over toegankelijkheid voor burgers en zeggenschap over de wereld om hen heen. Het gaat niet in de laatste plaats om de economische race die Amerika niet mag verliezen. Zijn niet aflatende aansporingen om bedrijven online te krijgen en vooral: om erin te investeren hebben alles te maken met een vermindering van de federale financiële bijdrage aan de infrastructuur van het Internet.
De Nederlandse overheid heeft inmiddels ook de digitale kriebels gekregen. De overheid moet niet alleen bedenken hoe zij computernetwerken moet gebruiken bij de uitoefening van haar bestuurlijke taken; zij moet ook beleid maken over het medium. Dat wil zeggen: ze moet iets verzinnen over het beheer van kabel- en telefoonnetten, over de monopolies (bijvoorbeeld dat van de PTT), over de privatisering, over welke vorm van openbare nutsvoorzieningen er moeten blijven of moeten komen, over rechten en plichten op de digitale snelweg.
Want, om in de beeldspraak van de digitale snelweg te blijven: het verkeer moet wel geregeld worden. Iets in de trant van verkeersveiligheid en verkeersborden want het is niet de bedoeling dat de datapakketjes verongelukken, in een file komen of door struikrovers van de weg geplukt worden. Iets in de trant van betaalbaar openbaar vervoer want als deze infrastructuur alleen gebruikt wordt door bedrijven en overheden komt van het idee van interactie met klanten c.q. burgers niks terecht. Iets in de trant van tolwegen of wegenbelasting want het moet wel financieel opgebracht worden. De vraag is wie er wat gaat betalen: burgers, bedrijven, overheid?
Al dit soort dingen moeten zich nog uitkristalliseren. Op het moment wordt er hoogstens ad hoc iets geregeld. Bijvoorbeeld dat tweewegkabelexploitanten voorlopig geen spraaktelefoonverkeer op hun kabel mogen zetten. Maar dat kan over een paar maanden al weer anders zijn.
De Nederlandse overheid in paarse eendracht tussen de ministeries van Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Onderwijs lanceerde in 1994 het Nationale Actieplan Elektronische Snelwegen met beleidslijnen voor de toekomst. Onder de titel 'Van metafoor naar actie' en met als uiteindelijk doel niks minder dan een Europese koppositie van Nederland. Nederland Distributieland, ook op de digitale snelweg: gateway to Europe, als het even kan.

Publiek domein
Toch zal dat nog een aardige kluif worden. Het grote accent op liberalisering en privatisering van de telecommunicatie- en mediainfrastructuur en op de stimulering van de marktsector verhoudt zich bijvoorbeeld moeizaam tot het gestalte geven van een digitaal publiek domein. De vraag is of zo'n publiek domein niet in de knop wordt gesmoord. Er zijn immers nog geen betaalbare, gegarandeerde en functionele digitale aansluitingen op de digitale snelweg voor heel de bevolking. Zo'n openbare nutsvoorziening analoog aan die van de riolering, het elektriciteitsnet, de waterleidingen en telefoonlijnen is noodzakelijk voor een land dat een digitale koppositie wil innemen. Tenzij je als overheid de prijs wil betalen voor een digitale tweedeling in de maatschappij: een aangesloten info- elite en een uitgesloten digiproletariaat. Een publiek domein dat zich moet ontwikkelen in de kieren tussen geprivatiseerde overheidsdiensten en particuliere bedrijven wordt op zijn best een bleek kasplantje.
Dat is precies het probleem met de slag om de kabel, die inmiddels is uitgebroken. Op verschillende plekken in het land lopen de licenties af die gemeentes hebben afgegeven aan lokale kabelexploitanten. Tweewegkabel belooft een digitale goudmijn te worden, en de verleiding is groot voor gemeentes om hun kabel voor een flinke som duiten te verkopen aan de hoogste bieder. De gemeente Amsterdam bijvoorbeeld verkocht onlangs haar kabel aan een particulier bedrijf. Hoewel men wist te bedingen dat tien procent van de capaciteit beschikbaar en betaalbaar bleef voor 'gemeenschapsdiensten', was de kritiek van onder meer de Digitale Burgerbeweging Nederland dat hier een publieke infrastructuur is verpatst. Want als de commercie alle ruimte krijgt (nou ja, negentig procent dan), komt er geen interactieve tweewegkabel met een zinvol publiek domein en goedkoop Internet voor de massa. Dan komen slechts commerciële diensten als pay per view, teleshopping en video on demand, met pulp en porno als financiële trekkers.
Het is heel moeilijk om dan achteraf een vorm van digitaal publiek domein 'aan te sturen', zoals dat heet in beleidsmakersjargon. Dan kan dan alleen nog maar met allerlei reparerende ad-hocwetgeving, bureaucratie of stimuleringssubsidies.
Zelfs haar eigen materiaal kan de overheid niet zomaar digitaal aan burgers aanbieden. Onlangs kreeg ze een boze geprivatiseerde Staatsdrukkerij op haar dak; die zag het grootste deel van haar drukorders vooral bestaande uit overheidspublikaties en beleidsnota's in gevaar komen als de overheid op dat digitale pad verder ging. Inderdaad, in zo'n situatie is publieke dienstverlening concurrentievervalsend en werkgelegenheidsbedreigend.
Je zou kunnen zeggen dat de privatisering in zekere zin te vroeg is gekomen. De netwerkrevolutie vereist een heel andere taakafbakening tussen overheid en markt. Hoe dan ook zal de aanleg van de digitale snelweg welke vorm die ook zal krijgen de nodige botsingen opleveren tussen markt en overheid. En hopelijk speelt daar ook een derde partij een rol in, een soort digitaal middenveld, dat ervoor zorgt dat een vorm van publiek domein voor burgers de kans krijgt.

De overheid als databank
Niettemin, zo gauw het toverwoord 'digitale snelweg' valt, verdwijnen vele hoofden acuut in de virtuele wolken. Netwerkcommunicatie als de Haarlemmer olie voor allerhande hedendaagse kwalen: vervreemding, de kloof tussen burger en politiek, de ongeïnformeerdheid, de lokettenbureaucratie, het pr- probleem van de overheid, de opvoeding tot mondige burger, de verbetering van de kwaliteit van het leven, nieuwe participatiemogelijkheden voor zieken, gehandicapten en ouderen, nieuwe werkgelegenheid, vliegwiel voor de economie, de politieke participatie en de democratie...
Niet alleen het Nationale Actieplan Elektronische Snelwegen getuigt daarvan, ook de Beleidsnota Informatiebeleid Openbare Sector nr. 3 (kortweg de BIOS-nota) van het ministerie van Binnenlandse Zaken ademt die sfeer. O ja, naast de 'kansen en uitdagingen' staan altijd keurig de 'dilemma's en bedreigingen' op een rijtje, maar meer dan lippendienst aan het dubbelkarakter lijkt dit niet.
Nu valt er inderdaad heel wat te verbeteren aan de informatieverstrekking en dienstverlening van de overheid. Het is heel handig dat er bijvoorbeeld een virtueel belastingkantoor aanwezig is in de Digitale Stad waar je terecht kunt met je inkomstenbelastingformulieren. Of dat je thuis direct de gemeenteverordeningen kunt opvragen als je je afvraagt of je je keuken kunt uitbouwen. Of dat je kunt uitzoeken of het eigenlijk wel klopt volgens de Wet Persoonsregistratie dat je almaar aanbiedingen krijgt voor een aangepaste auto, op grond van het feit dat je na een heupoperatie een keer een rolstoel hebt geleend bij een gemeentelijk servicecentrum.
Maar afgezien van het feit dat dat nog heel wat vergt aan informatiebewerking door de overheid zelf verordeningen en dergelijke zijn immers voor een normaal mens niet te lezen, daar zijn ze niet op gebouwd is het ook de vraag of burgers wel zitten te springen om meer overheidsinformatie. Telkens weer blijkt dat gewone mensen vooral uit zijn op onderlinge communicatie: e-mail, discussiegroepen, berichtengebieden, hobbygroepen, digitale cafs. Burgers willen allereerst sociale participatie en entertainment; politieke participatie komt daarna pas. De voorwaarde daarvoor is een publiek domein dat werkelijk interactief is.

Interactieve democratie
Ook de BIOS-nota heeft het vooral over zaken als 'een-loketbenadering', 'informatiezuilen', 'elektronische overheidsalmanaks', 'overheidshypertekst' en de standaardisatie en regulering van overheidsnetwerken. Het gaat er vooral om hoe de overheid haar informatie bij de burger brengt. Tussen burger en bestuur moet weliswaar sprake zijn van tweerichtingsverkeer de burger moet kunnen participeren maar verder dan de toegankelijkheid van overheidsdatabanken en af en toe een elektronisch referendum gaat dat niet.
Zulk tweerichtingsverkeer is echter nog niet hetzelfde als interactiviteit. Als je verkiezingsprogramma's tot je neemt en vervolgens gaat stemmen, noem je dat toch ook geen interactiviteit? Werkelijke interactiviteit overstijgt voorprogrammering; werkelijke interactiviteit betekent dat het aangeboden materiaal in principe ook veranderingen kan ondergaan door de feedback en het debat met burgers.
Het is dit type interactiviteit waar de overheid niet goed raad mee weet. Een niet-gestandaardiseerde, onbureaucratische, sociale interactiviteit. Zoiets rommeligs als op het Internet al langer bestaat. Maar zelfs zoiets relatief simpels als e- mailverkeer vindt slechts plaats tussen ambtenaren en professionals in het veld, niet tussen burgers en bestuurders.
Boze tongen beweren dan ook dat wij worden geregeerd door 'digibeten' analfabeten op het gebied van digitale interactie. Een generatie van veertigplussers die zich bij computers niets anders kan voorstellen als databanken en tekstverwerkers.

Digitale referenda
Misschien is werkelijke digitale interactie ook wel te rommelig en te onoverzichtelijk om in te zetten voor een beleid voor 'de communicatie tussen burger en overheid', laat staan voor iets wat lijkt op politieke participatie. Om alle soorten ongestructureerde reacties vanuit de bevolking te kunnen verwerken, ze af te wegen en uiteindelijk beslissingen te kunnen nemen, moet de overheid bijna zelf bestaan uit een geavanceerd, niet- voorgeprogrammeerd, zelflerend computersysteem. Dat zit er niet in. Als de overheid al op een computer lijkt, dan toch vooral op een boekhoudprogramma.
Toch weet je maar nooit wat mensen allemaal uithalen en verzinnen met communicatietechnologie. Misschien ontstaan er heel nieuwe vormen van politieke participatie, vormen waar we ons nog geen voorstelling van kunnen maken.
Intussen blijft de neiging om terug te vallen op oude vormen groot. Vanuit het idee: zet het woord 'digitaal' er voor, en je hebt een nieuwe vorm. Digitale referenda bijvoorbeeld. Sommigen menen dat digitale referenda een enorme impuls aan democratie en politieke betrokkenheid kunnen geven. Echte basisdemocratie, echt meebeslissen over alles wat je aangaat. Politieke partijen zouden zelfs overbodig worden.
Referenda over bepaalde onderwerpen hebben natuurlijk als aantrekkelijk punt dat ze over iets concreets, iets inhoudelijks gaan. Het al dan niet autovrij maken van de binnenstad, het al dan niet opgaan in een stadsprovincie. Het vereist weliswaar de nodige informatie en voorlichting over het onderwerp, maar het is een levendiger vorm van democratie dan verkiezingen van partijen en personen die een globaal programma vertegenwoordigen. En een digitaal referendum waarbij mensen online informatie verzamelen en hun stem uitbrengen is een stuk goedkoper dan iedereen van oproepen en voorlichtingsfolders voorzien. Maar het is van tweeën één: of je houdt de vragen en de voorlichting relatief simpel en dan is de uitkomst niet meer waard dan een opiniepeiling, waar de overheid het hare mee kan doen. Of je vraagt complexe, genuanceerde beslissingen van de bevolking en dan zul je iedereen telkens weer grondig moeten scholen in de materie. Want wat je ook mag denken over de klunzigheid en het 'digibetisme' van politici, 't is wel een vak. Een vak dat vooral bestaat uit informatieverwerking, meer dan veertig uur per weer. En dat is iets waar niet iedereen zin in heeft. Of tijd in wil steken.

Digitale tweedeling
Naast de kloof tussen burger en politiek is er een andere kloof waar de politiek zich zorgen om maakt: de digitale tweedeling, de tweedeling in 'informatierijken' en 'informatiearmen', de digitaal aangeslotenen en de uitgeslotenen.
Nu loopt die kloof vaak parallel aan de kloof tussen arm en rijk qua geld, maar zeker niet altijd. Het gaat ook om de kloof tussen, noem het de digitale modemvoorhoede en de Teletekst-videomassa. Beide groepen zijn elektronisch aangesloten, en het is onzin om te zeggen dat een modem plus computer per definitie rijkere informatie oplevert dan een videorecorder, maar er is een kloof. De modemvoorhoede is jong, mentaal kosmopolitisch, hoog opgeleid en tuk op avonturen in de krochten van de global village; de videomassa is gesettelder en vindt een videotheek om de hoek en Teletekst op de buis wel genoeg.
Raakt die laatste groep dadelijk uitgesloten van de digitale snelweg? Vermoedelijk niet, het is waarschijnlijk juist de groep waarop diensten als video on demand en teleshopping zich zullen richten. Wel ontstaat er een andere kloof dan die tussen aangeslotenen en uitgeslotenen: de kloof tussen prosumenten (producenten/consumenten van Internet-achtige diensten) en zuivere consumenten. Misschien wel een kloof tussen twee soorten netwerken: een eersteklasnetwerk, cognitief hoogwaardig, creativiteit en nieuwe werkgelegenheid ontsluitend, en een tweedeklasnetwerk van een passieve afzetmarkt.
De implicaties van zo'n sociaal-culturele kloof zijn niet te voorzien, maar echt gezond voor een maatschappij is het vermoedelijk niet. Om als overheid iets aan de deze kloof te doen, is er beleid op precies dat terrein nodig dat ontbrak (althans als meeschrijvend ministerie) bij zowel het Nationale Actie Plan als de BIOS-nota: welzijn en cultuur. Juist als het gaat om het dichten van zo'n sociaal-culturele kloof lijkt er een toekomst weggelegd voor het vormings- en alfabetiseringswerk, het sociaal-cultureel werk en het opbouwwerk. Dat zijn stuk voor stuk werksoorten die inmiddels bijna volledig zijn verdwenen; ook hier kwamen de herstructureringen te vroeg voor de netwerkrevolutie. Het zijn juist de vaardigheden van deze werksoorten die nodig zijn om de digitale tweedeling tegen te gaan.

Digitaal opbouwwerk
Die digitale tweedeling is niet op te lossen met netwerklessen op de scholen en hier en daar een cursus Internet in een buurthuis. Hier is meer creativiteit vereist, en meer infrastructuur. Om daartoe te komen, zou je kunnen beginnen met de oude concepten uit het buurt- en opbouwwerk, wellicht ontwikkelen zich daar heel nieuwe vormen uit. Er zijn digitale wijkposten denkbaar, met openbare terminals waar mensen met e-mail en dergelijke kunnen experimenteren. Misschien komen daar wel projecten uit rond virtuele buurtrenovaties, verkeersplannen en groenvoorzieningen. Er zijn projecten denkbaar om groepen als ouderen, gehandicapten en allochtonen op hun situatie toegesneden toepassingen te laten bedenken en cre ren. Want dat is het belangrijkste: dit is een technologie waarbij het erom gaat zelf iets te bedenken en creëren. Het gaat hier niet om een 'beschavingsoffensief' om mensen zo nodig online te krijgen.
De vraag is of vrouwen als groep buitengesloten of tweederangs aangesloten zullen zijn. En of je dus aan iets moet denken in de trant van aparte vrouweninformaticastimuleringsprogramma's of groepen Vrouwen Oriënteren zich op het Net, zoals vroeger de VOS-groepen (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving). Misschien. Het zou iets kunnen zijn voor vrouwen die zichzelf als 'knoppenangstig' zien. Of die het gewoon gezellig vinden om met een vrouwengroep een Internet-cursus te volgen. Maar het ziet er eigenlijk niet naar uit dat vrouwen als groep buitengesloten zullen zijn. Met het doorsijpelen van netwerktechnologie op het werk en thuis verschijnen er steeds meer vrouwen op het Net. Als actieve prosumenten, als cybrarians, en hopelijk ook steeds meer als systeembouwers. 'Als je computers wilt maken die echt werken, stel dan een ontwerpteam samen met uitsluitend dynamische vrouwen die nog een hoop andere dingen te doen hebben in hun leven, en geef ze carte blanche', zei Brian Eno technomuzikant en computerfreak van het eerste uur ooit in het tijdschrift Wired.
Zeker, er zullen absoluut buitengeslotenen zijn, van zowel de eersterangs als tweederangs netwerken: extreem arme en gesoleerde mensen, vluchtelingen, daklozen. Daar zitten veel vrouwen onder, maar ze zijn niet van het Net buitengesloten omdat ze toevallig vrouw zijn. Deze groepen zijn ook niet maatschappelijk aan te sluiten met een of ander informaticastimuleringsporgramma. Ze hebben wel wat anders aan hun hoofd. Voor zulke buitensluitingen zijn werkelijk heel andere programma's nodig.

Individuele en collectieve privacy
Er zijn meer zorgwekkende aspecten die de aandacht van de overheid hebben als het gaat de digitale revolutie. Privacy is zo'n klassieker, met in het kielzog daarvan beveiliging.
Het recht op privacy is het recht om met rust gelaten te worden, door je medeburgers, maar vooral door de overheid en de markt. Het is het recht op allerlei soorten geheim van briefgeheim en telefoongeheim tot administratieve privacy: het niet zomaar vergaren en gebruiken van persoonlijke gegevens. Het gaat hier om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waar derden niet zomaar mogen binnendringen om je van iets te overtuigen, je iets te verkopen of je tot beleidsobject te maken.
Een fatsoenlijke rechtsstaat respecteert de privacy van haar burgers en houdt niet als Big Brother iedereen voortdurend in de gaten om in te grijpen bij de geringste afwijking. Een fatsoenlijke rechtsstaat verpatst ook niet de belastinggegevens van haar burgers aan een bedrijf dat aan direct marketing wil doen. Maar een fatsoenlijke rechtsstaat moet ook boeven vangen. Sowieso moet een overheid, om beleid te kunnen maken en de wet te kunnen handhaven, persoonlijke gegevens verzamelen van haar burgers. En dat botst wel eens met het burgerrecht op privacy.
Tot hoever een overheid hierin kan gaan, is een voortdurend onderwerp van strijd. Tegen bijvoorbeeld de beperkte identificatieplicht kopie van je paspoort inleveren bij je werkgever, op straffe van een belastingaanslag in de hoogste tariefgroep is het nodige verzet gerezen. Ten eerste vanuit individuele privacy-overwegingen het is immers bizar dat de overheid haar directe lijn naar de belastinggegevens gebruikt om je financieel te straffen. Ten tweede vanuit collectieve privacy-overwegingen uit solidariteit met illegalen die gewoon werken voor hun geld. Ten derde vanuit veiligheidsoverwegingen uit herinnering aan wat er met dit soort registraties gebeurde in '40-'45.
Een overheid die gegevens over haar burgers verzamelt en ze in toenemende mate digitaal aan elkaar koppelt, moet de garantie kunnen geven dat die gegevens volstrekt onbereikbaar en onbruikbaar voor derden liggen opgeborgen. Die garantie is eigenlijk nooit voor honderd procent te geven voor computersystemen. Dat betekent voor de overheid dat zowel de Wet Persoonsregistraties (wie mag wanneer welke gegevens vergaren, bewaren en gebruiken?) als de Wet op de Computercriminaliteit (welke beveiliging is vereist, welke activiteiten zijn strafbaar?) moet worden bijgesteld.
Complete computersystemen zijn eigenlijk nooit waterdicht te beveiligen, maar elk apart bestand of bericht wel. Dat gaat met behulp van encryptie-programma's. Die programma's vervangen elke letter in het bericht door een ander teken en husselen dat een paar keer door elkaar het resultaat is een onbegrijpelijk geheimschrift. Op het Net is een encryptieprogramma als PGP (Pretty Good Privacy) vrijelijk te verkrijgen, zodat iedereen niet alleen overheden en bedrijven versleutelde berichten kan versturen.
Mooi toch, zou je denken? Privacybescherming is deels een technische zaak geworden, en door PGP is die techniek gedemocratiseerd. Daar zijn overheden echter niet echt blij mee; PGP is immers vooralsnog ook onkraakbaar voor offici le opsporingsdiensten en dat maakt het afluisteren en aftappen van communicerende verdachten erg moeilijk. De overheid raakt zo haar Little Brother-achterdeurtje kwijt, en broedt op een wet die de encryptie moet regelen.

Netregulering
De free flow of information op het Net verhoudt zich sowieso moeilijk tot overheidscontrole. Onderdrukkende regimes en landen in staat van oorlog willen per definitie de inhoud van de massamedia en het onderlinge berichtenverkeer beheersen. Het aardige van het Internet is dat dat vrijwel niet te doen is. Terwijl kranten, tv en radio op hun centrale uitzendpunten onder staatstoezicht zijn te stellen, komt de many-to-many- communicatie over het Net altijd wel door. E-mail, nieuwsgroepen en IRC-kanalen waren de enige kanalen voor absoluut ongecensureerde berichten ten tijde van de coup tegen Jeltsin, de Golfoorlog en de gebeurtenissen op het Chinese Plein van de Hemelse Vrede.
Maar ook min of meer rustige, fatsoenlijke westerse democratie n willen soms meer greep op de media. En op de inhoud van de berichten op het Net. Dat gaat zelden om politieke items een verbod van extreem-rechtse uitingen bijvoorbeeld is zelden aan de orde en vrijwel altijd over porno.
Porno op het Net, natuurlijk is het er. En ongetwijfeld heftiger dan de 06- hijgdames 's avonds op TV. De vraag is of het zo blijft, misschien is het wel allemaal nieuwigheid. Brachten de eerste piraten-tv-zenders ook niet voornamelijk porno? En de eerste videobanden, en de eerste goedlopende CD-roms? Het kan waarschijnlijk niet echt kwaad. Wat wel kwaad kan, zijn de verhalen over Internet als pornoparadijs. Dat is echt onzin tenzij je de sigarenwinkel om de hoek ook typeert als pornoparadijs.
Vooral kinderporno doet het altijd goed in dit soort rellerige verhalen. Natuurlijk, er is ook kinderporno op het Internet; onlangs is er een wereldwijd netwerk van zo'n veertig mensen opgerold die kinderpornofoto's op het Net aanboden. Dat betekent niet dat je er zomaar op kunt stuiten als je nietsvermoedend aan het netsurfen bent. Evenals de verspreiding van kinderporno via drukwerk en video's is de digitale distributie beperkt tot een besloten scene die er alle belang bij heeft om in het geheim te opereren. Kinderporno is immers vrijwel overal ter wereld verboden.
Niettemin zijn er ranzige nieuwsgroepen als alt.sex.pedophilia, waar naar verluidt wel eens wat openbaar wordt gemaakt dat verder gaat dan particuliere seksfantasieën. De meeste Internet-providers voelen er niet zo veel voor om bepaalde nieuwsgroepen niet meer door te geven; het probleem kan zich dan verplaatsen. De NLIP, de Nederlandse Vereniging van Internet-providers, overweegt een meldpunt voor kinderporno in te stellen, van waaruit stappen ondernomen kunnen worden. Zelfregulering dus, min of meer analoog aan de 'net-abuse'-acties tegen spams.
Want wat pas echt kwaad kan, is een algemene controle op de inhoud van het Net-verkeer. Amerika is er erg sterk in. In de meeste staten is alle porno verboden ook feministisch anti- pornomateriaal kan daar onder vallen, ironisch genoeg. Vaak wordt zelfs geprobeerd seksuele voorlichting en aids- preventie tegen te gaan. Die Amerikaanse wetten gaan niet over geweld, niet over seksueel geweld, niet over kinderuitbuiting, niet over seksisme. Ze gaan over seks.
Maar zoiets als het Internet is moeilijk te controleren. Het is niet ondenkbeeldig dat juist vanuit de staten waar pornolectuur en -films verboden zijn, er veel wordt uitgeweken naar porno-sites op het Net. Ook dat wil de Moral Majority nu voorkomen. De Amerikaanse senaat heeft voorjaar 1995 een wet aangenomen die 'indecente' uitingen op het Internet wil verbieden, de zogeheten Exon-Gorton Communications Decency Act. Wederom gaat het niet om geweld of seksueel geweld, maar om seks. Daaronder verstaat men niet alleen blote juffrouwen maar ook elke expliciete uiting van homoseksualiteit.
Wat dat allemaal gaat betekenen, is nog onduidelijk. De wet moet nog door het Huis van Afgevaardigden worden aangenomen en er zijn duizenden elektronische handtekeningen verzameld om dat te voorkomen. Het Huis van Afgevaardigden heeft wel tevens de zogeheten Internet Freedom and Family Empowerment Act aangenomen. Deze wet gaat juist uit van individuele verantwoordelijkheid in plaats van staatstoezicht. Het ziet er naar uit dat netwerktechnologie ook op juridisch niveau een dubbelkarakter blijft houden.
Het mondiale karakter van het Internet maakt de uitoefening van lokale wetten sowieso wat moeilijk. Commerciële seksaanbieders vanaf een Amerikaanse geografische lokatie zijn door de Amerikaanse overheid nog wel met enige dwang van het Net te gooien. Maar het is praktisch onuitvoerbaar dat Amerikaanse netgebruikers voor een bezoekje aan het Homoplein in de Digitale Stad Amsterdam hun eigen overheid op de stoep zullen krijgen. Tenzij de Amerikanen iets bedenken in de trant van een verplicht apparaatje op elke computer dat ieders digitale sporen volgt over de hele wereld. En dat je gewoon de toegang ontzegt tot als indecent aangewezen plekken. Technisch kan dat, er is software op de markt waarmee ouders hun computer 'kindvriendelijk en pornovrij' kunnen maken. Over ingebouwde moraal gesproken! Of natuurlijk 'volwassenenvriendelijk', want diezelfde software brengt je, met iets andere instellingen, direct naar alle verleidelijke plekken op het Net.
Als de Decency Act definitief wordt, valt er in elk geval een toename van het Internet-verkeer vanuit Amerika naar Europa te verwachten, alleen al omdat daar wel seks en porno te vinden is. Zo ontstaat dan de bizarre situatie dat de Centrumdemocraten een Internet-site in Amerika hebben in Nederland komen ze kennelijk net zo moeilijk aan een Internet-provider als aan een vergaderplek terwijl het Amerikaanse Internet-aanbod zo 'netjes' is geworden dat de Amerikanen hun gerief elders moeten zoeken.

De toekomst van het Internet
Je vraagt je af waar dat allemaal heen moet met het Net. Het groeit nog steeds exponentieel, het barst zowat uit zijn voegen. De strijd tussen de commercie en het publiek domein is nog lang niet gestreden, evenmin als de slag om de kabel, de slag om de geldstandaards, de slag om de monopolies en de slag om de inhoud.
Niemand weet wat de commercialisering van het Internet precies gaat inhouden: grote bedrijven als IBM en Microsoft die eigen Internet-sites gaan beheren en steeds beeldbepalender worden voor het Net? Steeds meer fraai vormgegeven, gebruikersvriendelijke maar dure publieke netwerkdiensten als America On Line en CompuServe? Digitale Steden die vergeven zijn van de reclame en de sponsorlogo's? Individuele betaling naar gebruik, zo ongeveer als de telefoontikken?
Daarnaast zijn er de juridische kwesties die te maken hebben met de onduidelijke status van interactieve media. Die bevinden zich immers in een soort niemandsland tussen lokaal en mondiaal, tussen privé en openbaar, tussen formele organisaties en virtuele gemeenschappen. Welke wetten moeten dan gelden, bijvoorbeeld als het gaat om porno en discriminatie: de wetten over de omroepen en uitgevers of die over individuele burgers?
Het is ook de vraag wat dat maatschappelijk allemaal gaat betekenen. Niet alleen in de zin van toegankelijkheid voor gewone mensen, maar ook in sociaal-culturele zin. Want de technologie stelt steeds hogere eisen aan alle burgers. Eisen aan de hoeveel tijd die ze besteden aan mediaconsumptie en informatievergaring. Eisen aan de wijze waarop ze dat doen.
Voor onze grootouders volstonden de radio en de krant om zicht te houden op de wereld; wij moeten onze weg vinden door een labyrint van informatie, media en apparaten. Honderden tv-kanalen, videorecorders, al dan niet interactieve Teletekst, gedrukte en digitale kranten en tijdschriften, Internet, 06-diensten, tweeweg-tv-kabel, video on demand, pay per view, teleshopping. Dat is toch allemaal niet bij te benen? Wie zich staande wil houden, moet in elk geval voortdurend selecteren, keuzes maken, filteren wat niet belangrijk is, plannen. Dat veronderstelt steeds complexer cognitieve vaardigheden. Als je je realiseert dat de NS speciale kaartjesautomaatlessen organiseert, als je bedenkt dat veel ouderen een maagzweer krijgen van een PIN-code, dan kun je je afvragen of de wereld niet veel sneller evolueert dan de gemiddelde menselijke hersenpan.

Een medium erbij
Het ziet er niettemin naar uit dat 'het Net' welke vorm het ook zal aannemen op termijn zoiets wordt als nu de telefoon, de krant en de tv. Natuurlijk kun je er buiten. Net zoals je nu in principe ook buiten de telefoon, de krant en de tv kan. Maar daarvoor moet je wel een zeer principiële, excentrieke, sterke persoonlijkheid zijn. Of een dakloze zwerver.
Het is niet waarschijnlijk dat het Net de oude media geheel zal vervangen. In de geschiedenis is het nooit voorgekomen dat oude gevestigde media absoluut verdwenen toen er nieuwe kwamen. Verdwenen de radio en de bioscoop toen er tv kwam? Verdween de tv toen er videotheken kwamen? Verdween het brieven schrijven toen er telefoon kwam? Het brievenschrijven is met e-mail überhaupt populairder dan ooit.
Gevestigde media verdwijnen niet zomaar. Wel krijg je telkens een herschikking van het medialandschap door de komst van nieuwe media. De oude media ondergaan daarbij veranderingen, je krijgt een herbezinning op posities, op inhoud, op samenwerking, op overlapping. Producenten zullen op die manier hun aanbod herschikken, consumenten hun gebruik en 'prosumenten' hun creativiteit.
Tegenwoordig bestaat mediaconsumptie meestal uit een pakket van krant, tv, telefoon, vaak gecombineerd met boeken, tijdschriften en CD's. Het multimedia-Net zal in dat rijtje gewoon een plaats krijgen, na enige herschikking van het besteedbare mediabudget. Boeken en kranten zullen vaak naast hun papieren gedaante een Net- gedaante krijgen. NRC Handelsblad heeft dit jaar een eigen Web-site geopend, met een selectie uit het papieren dagblad en interactieve discussie- en opiniepagina's. De Volkskrant volgt volgend jaar.
Het papier zal nog wel even blijven, al treedt er wellicht een verschuiving op van de geografische plek waar het wordt gedrukt. Het is heel goed denkbaar dat er allerlei kleine lokale printshopjes en boekbinderijtjes ontstaan, waar je met je floppy met van het Net geplukt materiaal terecht kunt. Een verschuiving van drukwerk- broadcasting naar narrowcasting. Met name voor vaktijdschriften en dissertaties zou zoiets een uitkomst zijn. Er komt ongetwijfeld een moment waarop promotiecommissies hun goedkeuring geven aan proefschriften die slechts in hun Net-gedaante bestaan, zodat de geachte promovendus dus niet in de eigen beurs hoeft te tasten om tweehonderd exemplaren te laten drukken.

De poëzie van het Net
Dit zijn gebruiksmogelijkheden die nog in het verlengde liggen van de bestaande media tekst, geluid en beeld kenden we immers al. Het Net heeft echter een paar eigenschappen die absoluut afwezig zijn in de oude media en die ongetwijfeld voor geheel eigen toepassingen zorgen. Het multi-userkarakter en interactiviteit bijvoorbeeld. Daar kan zoiets als een MOO uit ontstaan, een werkelijk nieuw medium dat op geen enkele manier vanuit de 'oude' media te verzinnen was. En ongetwijfeld komen er meer vormen die absoluut niet te voorspellen zijn.
Misschien is het juist die onvoorspelbaarheid die het Net wat angstaanjagend maakt. Misschien verklaart dat ook de neiging van overheden om te willen reguleren wat nauwelijks te reguleren valt. Rond computers hangt bovendien van oudsher een sterke beeldvorming van beheersing, controle en perfectie. Van digitaal totalitarisme, van nul of één, van keurslijf en eenduidigheid. Een vrouw zei eens in het tijdschrift Wave dat ze niets op had met computers omdat ze een zodanige perfectie vertegenwoordigen dat alle poëzie verloren gaat. Het Net gedraagt zich echter helemaal niet netjes naar dat beeld. Het zit vol ruis en toeval, het heeft voortdurend kuren. Het is zeker geen perfecte gestroomlijnde machine. Het bestaat meer uit een verzameling gaten waarin mensen de meest idiote en creatieve dingen bedenken dan dat het alle gaten dicht. Het Net is meer poëzie dan perfectie.
Werkelijke interactie is altijd rommelig. Een digitale snelweg waarop werkelijke interactie plaatsvindt, zal altijd rommelig blijven. En dat is maar goed ook.

Adressen progressieve netpolitiek