© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000
EPILOOG: ZOEKRESULTATEN 'COMMUNITY'
In dit boek is een bont palet aan virtuele gemeenschappen de revue gepasseerd.
Hoe verschillend die ook zijn, een paar dingen vallen op. Of het nu gaat om geobiografische of cyberbiografische gemeenschappen, om virtuele kroegen of community netwerken, altijd is er een stevige worteling in real life. En tegelijkertijd is er een autonome werking van de virtualiteit. Die twee dingen samen zorgen voor een eigen sociaal-culturele dynamiek van virtuele gemeenschapsvorming.
Dat gaat bijna 'automagisch'. Mensen zoeken niet expliciet op het Net naar een 'wijgevoel' - mensen zoeken antwoorden op hun dagelijkse vragen. Die zijn echter niet zomaar voorhanden. Informatie heeft context en ordening nodig om waarde te krijgen. Sociale, subjectieve context, ter plekke met elkaar gemaakt, blijkt daar heel goed in te voorzien.
En vaak gaat dat nog sneller ook. Zo kan ik best via zoekmachines naar de beste antivirussoftware zoeken, maar een simpele vraag op de Webgrrls-lijst is een stuk efficiënter. Ik krijg daar niet honderden aanbevelingen waar ik zelf vervolgens weer orde en waardering in moet aanbrengen; ik krijg er een paar, compleet met de ervaring en evaluatie van mensen die weten waar ze het over hebben.
Dit is de sociale werkelijkheid van een virtuele gemeenschap. Je zoekt informatie of hulp; je krijgt andere mensen. Plus geordende informatie. Plus sociale banden. Virtuele sociale banden.Zielig, verveeld en zonder vrienden
Maar zorgt die autonome virtualiteit niet ook voor afsluiting van de werkelijkheid? Voor extra erosie van de toch al schamele huidige sociale cohesie?
Het is een vraag die veel wordt gesteld. Door Neil Postman bijvoorbeeld, in zijn nawoord bij Communication and Cyberspace. (1) Nadat verschillende auteurs in die bundel alle hoeken en gaten van cyberspace binnenstebuiten hebben gekeerd op hun sociale implicaties, stelt Postman de vraag: hebben wij cyberspace wel nodig? Voor welke problemen biedt dat een oplossing? Postmans antwoord bestaat uit klassiek cultuurpessimisme: alles gaat veel te snel en te gemakkelijk, goeie ouwe negentiende-eeuwse vormen van collectiviteit, gemeenschap en kennisverbreiding gaan daardoor verloren en het enige wat het ons oplevert is 'information glut, information incoherence, information meaninglessness'. Zielepoten zijn het, de mensen die denken dat er een sociaal gebruik van Internet mogelijk is: 'Finding themselves short on real friendships, perhaps even afraid to make them, they seek a solution in simulated friendships, pathetically surfing the net to locate a kindred spirit, who like spirits everywhere have no material existence (...) They refuse to acknowledge what their real problem is - respectively, boringness, friendlessness, thoughtlessness.'
Wat Internetters allang weten en wat intussen ook uit onderzoek blijkt, is dat mensen niet het Net opgaan om nieuwe mensen te leren kennen - ze doen dat juist om contacten te onderhouden met mensen uit hun reeds bestaande netwerken (partner, familie, vrienden, voormalige klasgenoten, voormalige plaatsgenoten). (2) Dat zij op het Net en passant ook nieuwe contacten opdoen en hun sociale netwerken uitbreiden betekent niet dat zij eigenlijk eenzame, verveelde mensen zijn. En zij zullen hun netvriendschappen zeker niet als gesimuleerde vriendschappen opvatten.
Postman zou waarschijnlijk iets tegenwerpen als: op het Internet gaat het om mensen die elkaar niet echt kennen. Je weet niet eens hoe ze eruit zien, mensen zijn daar anonieme, non-fysieke entiteiten. Dat kun je toch niet 'sociaal' noemen?
Het is echter de vraag of mensen elkaar daar niet 'kennen'. Ze zijn elkaar tegengekomen op mailinglists of webfora, en ze delen werkervaringen, een hobby, een politiek standpunt of persoonlijke sores. Ze weten soms dingen van elkaar die hun eigen familie niet eens weet.
Het is waar, je kent op die manier maar een deel van iemands persoonlijkheid - maar dat is ook het geval als je iemand kent van je werk, uit de kroeg of uit je straat. Bovendien zijn het niet zelden de verborgen aspecten van iemands persoonlijkheid die op het Net naar voren komen. In de pseudo-anonimiteit van een virtuele gemeenschap is het gemakkelijker om vrijuit te praten over het feit dat je homo bent, een dodelijke ziekte hebt of seksueel bent misbruikt. En dat zijn niet toevallig alledrie levenservaringen die mensen fysiek 'aan den lijve' ondervinden.
Ook leert de praktijk dat mensen die via het Net in elkaar geïnteresseerd raken, elkaar vroeg of laat opzoeken. Naar Amerika of Japan afreizen is meestal wat onpraktisch, maar het gebeurt wel degelijk. De innige vriendschappen en huwelijken die uit Net-contacten zijn voortgekomen, zijn allang niet meer te tellen.Depressief en eenzaam
Maar goed, dat zouden uitzonderingen kunnen zijn. De vraag naar de algemene gevolgen van Internet-gebruik voor sociale contacten wordt al jaren gevolgd door wetenschappers.
In 1997 vonden onderzoekers geen verschil tussen Internet-gebruikers en niet-Internet-gebruikers wat betreft hun participatie in religieuze, sociale en culturele organisaties. (3) Evenmin was er een verschil in de aandacht en tijd die zij besteedden aan familie en vrienden. De conclusie was toen: 'Far from creating a nation of strangers, the Internet is creating a nation richer in friendships and social relationships.'
In 1998 haalde onderzoek met een heel andere conclusie bijna alle kranten. Van internetten werd je depressief en eenzaam! (4) Hoe kon dat nu ineens?
De onderzochte groep internetters bestond uit een doorsnee uit de bevolking, maar zij hadden voorafgaand aan het onderzoek nog geen Internet; zij kregen dat in het kader van het onderzoek. Na twee jaar en vele vragenlijsten verder was er eigenlijk weinig spectaculairs gebeurd. Sommigen waren enthousiaste Internet-gebruikers geworden, anderen hadden er niet zo veel mee. Gemiddeld was het gevoel van sociaal en psychisch welbevinden gelijk gebleven. Gemiddeld was het contact met hun lokale netwerk (vrienden, partner, familie) met een paar minuten per dag verminderd. Het ruimere bekendennetwerk daarentegen was flink toegenomen. Onderzoekers nemen echter geen genoegen met gemiddelden. Zo'n gemiddelde herbergt uitschieters naar boven en naar beneden. De uitschieters naar boven - degenen die zich na twee jaar depressiever voelden dan daarvoor - bleken nu beduidend meer te internetten dan de anderen.
Tja. Of je daar de conclusie uit kunt trekken dat mensen van veel internetten depressief worden... Misschien was internetten wel een coping-strategie voor de depressievelingen. Of misschien bestaan er vormen van latente depressie die getriggerd worden door een bepaald soort Internet-gebruik (porno kijken? in muds spelen? flamen in nieuwsgroepen?). Maar dat was allemaal niet onderzocht.
Interessanter is het grootschalige en langlopende Stanford University-onderzoek van Nie en Erbring. (4) Hun bevindingen komen op het volgende neer.
- Hoe langer mensen Internet hebben, hoe meer uren ze erop doorbrengen. Tweederde bestaat uit lichte gebruikers (minder dan vijf uur per weer), een derde uit zware (meer dan vijf uur per week).
- Een kwart van de zware gebruikers besteedt minder tijd aan vrienden en familie (face-to-face of telefonisch) en aan activiteiten buitenshuis. Eveneens een kwart van hen geeft aan meer thuis te werken zonder op hun werkplek minder uren te maken. Zestig procent van de zware Internet-gebruikers kijkt minder tv, een derde leest minder kranten.
- Hoe ouder en hoe lager opgeleid, hoe minder Internet-toegang. Maar als deze groepen eenmaal online zijn, is hun gebruik niet anders dan dat van anderen: primair e-mail en informatie zoeken, weinig kopen.
Onderzoeker Nie vond die gegevens zeer verontrustend en sprak in allerlei interviews zijn bezorgdheid uit over de steeds asocialer en geïsoleerder wordende Internet-gebruiker. Maar geeft zijn onderzoek daar wel reden toe? Welnee, zei notabene de communitarist Amitai Etzioni daarover: 'Of all users only 9% said that they spend less time with their family and 9% less with their friends, while nearly ten times more people - 86% and 87% respectively - said that they spend the same amount of time with family and friends as before! Moreover, quite a few (6% and 4% respectively) reported that they spend more time with family and friends. The proper headline of their study should have been: "Internet does not significantly affect social life." (...) In effect, the fact that people use the Internet largely for communication and not shopping or banking, and that most of this communication is with people they are familiar with rather than with strangers, strongly suggests that people relate to one another more rather than less because of the Internet.' (6)Een herordening van de onherbergzame wereld
Het debat over wat het Net nu doet met onze sociale relaties zal nog wel een poos worden gevoerd. De verhoudingen tussen organische en gemedieerde netwerkgemeenschappen zijn hoe dan ook aan het veranderen sinds de opkomst van het Internet. Juist omdat virtuele gemeenschappen hun kenmerken ontlenen aan beide soorten gemeenschappen, en daar een geheel nieuwe mix uit ontstaat, zoals dit boek heeft willen aantonen. Schematisch komt dat neer op de volgende matrix:
organisch gemedieerd virtueelruimte/tijd eenheid netwerk met gaten maakbaar privaat/publiek overlopend gesplitst overlopend en gesplitst media spraak, terloops vele, gepland tekst, terloops leden kenbaar bij naam anoniem pseudoniem sociale positie publiek gegeven private opdracht publiek-private interactie afhankelijkheid persoonlijk institutioneel publiek-privaat moraal duidelijk onduidelijk epliciete onderhandeling identiteit eenduidig meervoudig splitsbaar economie feodaal, giften waren giften en waren systeem gesloten gesloten en open open
Organische gemeenschappen zijn er praktisch niet meer, ze fungeren vooral als utopisch-nostalgisch ideaaltype. Hedendaagse gemedieerde gemeenschappen zijn niet organisch verbonden in tijd en ruimte, ze bestaan uit verspreide persoonlijke en publieke netwerken die met behulp van transportmiddelen en media worden onderhouden. Die pendelgemeenschappen zijn weliswaar bevrijdend voor het individu, maar probleemloos zijn ze niet: publieke moraal en sociale cohesie zijn niet op voorhand gegeven, de publieke omgang met anderen is anoniem of geïnstitutionaliseerd en de wareneconomie domineert het publieke domein. De buitenwereld is onherbergzaam en in de binnenwereld is het ook niet altijd gezellig: het zelfmanagement van de meervoudige identiteiten vereist permanente planning, specifieke vaardigheden en een boel gedraaf.
Virtuele gemeenschappen lossen die problemen niet op. Ze vormen geen vluchtweg noch een compensatie. Ze bestaan naast de andere gemedieerde netwerken, en belichamen vooral een herordening daarvan. Een herordening van het private en het publieke, een herordening van massamediale boodschappen en van moraal.
Die bottum-up herordeningen op het Internet zijn mogelijk door de open-systeemarchitectuur en door afwezigheid van bepaalde real life-beperkingen: anonimiteit, institutionele bureaucratie en materiële voorwaarden. Onder die condities is er ruimte mogelijk voor een sociale individualisering c.q. een geïndividualiseerde socialisatie. Die bestaat uit het orde scheppen in de informatie- en mediachaos, samenhang aanbrengen in het gefragmenteerde netwerkbestaan van alledag, verbindingen leggen tussen jezelf en anderen.
Individualisering werkt hier als vliegwiel voor gemeenschapsvorming. Virtuele gemeenschappen trekken en binden geen mensen omdat zij zich willen voegen naar een groepsmoraal, maar omdat zij hun individuele wensen en behoeften willen vormgeven. Daar is echter communicatie, polylogische moraal en erkenning door anderen voor nodig.
En die dingen ontstaan op het Net eerder dan in real life. Zoals een Webgrrl het ooit omschreef: 'Het Net werkt gewoon anders dan real life. Of liever gezegd, RL werkt minder handig dan het Net. RL zou een hoop kunnen leren van het Net, en misschien dat de volgende release van IRL wat beter is.'
© Uit: Marianne van den Boomen, Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen
Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000